Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de inkomstenbelasting van belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011. De belanghebbende, die met vervroegd pensioen is gegaan, ontving een VUT-uitkering en stelde dat deze uitkering moest worden aangemerkt als arbeidsinkomen, waarover arbeidskorting en doorwerkbonus berekend moesten worden. De Inspecteur had deze uitkering echter niet als zodanig aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht had besloten dat de VUT-uitkering niet als arbeidsinkomen kon worden aangemerkt, omdat deze niet werd betaald ter zake van bepaalde arbeid.
Daarnaast was er een geschil over betalingen die belanghebbende ontving van [D] BV voor werkzaamheden die hij had verricht. Het Hof oordeelde dat deze betalingen als arbeidsinkomen moesten worden aangemerkt, ook al waren ze op naam van de echtgenote van belanghebbende uitbetaald. Verder werd er gediscussieerd over de aftrekbaarheid van reiskosten voor de verzorging van de schoonvader van belanghebbende en betalingen aan zijn dochter. Het Hof oordeelde dat deze kosten niet aftrekbaar waren volgens de geldende belastingwetgeving.
Tot slot werd de heffingsrente besproken, waarbij het Hof oordeelde dat de Inspecteur deze terecht had berekend, aangezien er een aanslag met een te betalen bedrag was vastgesteld. De conclusie van het Hof was dat de aanslagen juist waren en dat de uitspraken van de Rechtbank moesten worden bevestigd. De belanghebbende had geen aanleiding tot kostenveroordeling van de wederpartij.