ECLI:NL:GHARL:2015:1801

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.154.971
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind over goederen van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter, verzocht het hof om het beschermingsbewind te beëindigen. De kantonrechter had eerder het verzoek tot opheffing afgewezen en de bewindvoerder ontslagen. De rechthebbende stelde dat zij in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de omstandigheden die in 2009 tot het instellen van het bewind hadden geleid, niet meer aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende inmiddels ondersteuning ontvangt bij haar financiële en administratieve zaken en dat de redenen voor het bewind grotendeels zijn vervallen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De rechthebbende heeft geen belang bij de klachten over de vorige bewindvoerder, aangezien deze niet relevant zijn voor de noodzaak van het bewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.971/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2691548 BM VERZ 14-75)
beschikking van de familiekamer van 19 februari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de rechthebbende,
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuijsen, kantoorhoudend te Almere,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de bewindvoerder]handelend onder de naam
[B],
kantoorhoudende te [A],
hierna te noemen:
de bewindvoerder,
2. [C],
wonende te [A],
hierna te noemen:
[C],
3. [D],
wonende te [A],
hierna te noemen:
[D].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, locatie Lelystad van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 augustus 2014, is de rechthebbende in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind alsnog toe te wijzen.
2.2
De belanghebbenden hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 7 januari 2015 een journaalbericht van 6 januari 2015 van mr. Scherpenhuijsen met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [E], (voorheen) haar begeleidster bij [F]. Tevens zijn verschenen de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Benamar, kantoorhoudende te Almere, en [C] en [D].

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 25 september 2009 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan rechthebbende een bewind ingesteld en [G], handelende onder de naam [H] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 13 januari 2014, heeft de rechthebbende verzocht het beschermingsbewind te beëindigen.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en [G] ontslagen als bewindvoerder en eerder genoemde [de bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De rechthebbende voert aan dat de rechtbank ten onrechte het beschermingsbewind niet heeft opgeheven. Zij wijst erop dat de rechtbank de afwijzing van haar verzoek niet heeft gemotiveerd.
4.2
Voor zover de rechthebbende klaagt over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder dat de rechtbank haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, heeft zij - daargelaten het antwoord op de vraag of dat zo is - geen belang bij afzonderlijke behandeling van de klacht. Immers, zij heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
4.3
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2014, kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve. Dat leidt ertoe dat de rechthebbende gerechtigd is om opheffing van haar onderbewindstelling te verzoeken.
4.4
De rechthebbende stelt dat zij in staat is zelf haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen en dat zij daartoe in staat moet worden gesteld. In het inleidend verzoek heeft de rechthebbende aangegeven dat ze een budgetbeheerder zal aanstellen om meer rust voor haar en haar kinderen te creëren en haar financiële situatie beter en stabieler te maken.
4.5
Uit de stukken maakt het hof op dat het minnelijk schuldsaneringstraject van de rechthebbende inmiddels is afgelopen en dat zij de ruime schuldenlast die zij ten tijde van het instellen van het bewind had, niet meer heeft.
Het hof acht aannemelijk dat de omstandigheden die indertijd tot de schulden hebben geleid zich thans niet meer voordoen. De rechthebbende heeft ter zitting uitgelegd dat haar schulden destijds zijn ontstaan doordat zij in het buitenland in detentie heeft verbleven.
4.6
In een brief van 16 januari 2014 heeft de vorige bewindvoerder, de heer [G], laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen de wens van de rechthebbende om met het bewind te stoppen en bij het beheer van haar financiën ondersteuning van een ander te krijgen. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij aangegeven dat de rechthebbende het niet zelf kan maar met externe hulp wel.
4.7
De rechthebbende ontvangt die hulp inmiddels. Bij de in het geding gebrachte stukken bevindt zich een brief van de rechthebbende en mevrouw [E] van 20 oktober 2014. Uit die brief en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de rechthebbende voortaan voor haar financiële en administratieve zaken ambulante begeleiding krijgt van mevrouw [I], eveneens werkzaam bij [F], en dat [F] van mening is dat de rechthebbende met deze ondersteuning in staat is zonder beschermingsbewind haar eigen zaken weer te behartigen.
4.8
De huidige bewindvoerder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij twijfels heeft of de rechthebbende haar vermogensrechtelijke belangen zelf weer behoorlijk kan behartigen, maar heeft niet duidelijk kunnen maken dat dan wel waarom de rechthebbende daartoe niet in staat zou zijn met de genoemde ondersteuning door [F]. De bewindvoerder heeft voorts erkend dat zij zich nog nauwelijks heeft verdiept in het onderhavig dossier omdat zij eerst het hoger beroep wilde afwachten.
4.9
Op grond van het vorenstaande is het hof voldoende gebleken, dat de redenen waarom in 2009 bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende thans zo niet geheel dan toch in voldoende mate zijn komen te vervallen. Bovendien krijgt en aanvaardt rechthebbende in een vrijwillig kader professionele hulp bij haar financiële zaken. Nu geen dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de voortzetting van het bewind over de goederen van de rechthebbende rechtvaardigen, zal het hof het bewind met ingang van heden opheffen wegens gebrek aan noodzaak daartoe en in zoverre de bestreden beschikking vernietigen.
4.1
De rechthebbende heeft overigens nog geklaagd over de wijze waarop de vorige bewindvoerder zijn werkzaamheden heeft verricht en dat zij nog geld van hem krijgt. Omdat dat aspect niet tot een ander oordeel over (de afwezigheid van) de noodzaak van het bewind leidt en daarmee buiten het bestek van deze zaak valt, kunnen die klachten in deze procedure verder onbesproken blijven.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 mei 2014 voor zover het de periode vanaf heden betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de goederen van de rechthebbende met ingang van heden op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 februari 2015.