In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een tijdelijke voogd voor de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de beschikkingen van 3 oktober 2014 te vernietigen, waarin de Raad voor de Kinderbescherming was benoemd tot tijdelijk voogd. De moeder, afkomstig uit Slowakije, had vijf kinderen, waarvan de andere vier sinds augustus 2013 onder toezicht waren gesteld en uit huis geplaatst. De moeder had in juli 2014 opnieuw contact gezocht met de Raad, wat leidde tot een verzoek om ondertoezichtstelling van haar pasgeboren kind, [de minderjarige1]. Het hof oordeelde dat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland had ten tijde van het verzoek, ondanks haar stelling dat zij in Slowakije woonde. Het hof concludeerde dat de benoeming van een tijdelijke voogd gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder de kinderen waren aangetroffen en de onduidelijkheid over de leefsituatie van de moeder. De moeder's grieven werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank.