ECLI:NL:GHARL:2015:1687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.123.934
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot overlegging van bewijsstukken in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben verzocht om de weigering van de raadsheer-commissaris om de incidentele memorie van de geïntimeerde, Het Restauratiehuis B.V., te weigeren. Het hof heeft geoordeeld dat de gevraagde stukken relevant zijn voor de beoordeling van het geschil en dat de vordering van Het Restauratiehuis grotendeels toewijsbaar is. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident. Het hof heeft bepaald dat de appellanten de gevraagde stukken moeten overleggen, maar alleen na betaling of zekerheidstelling van de kosten door Het Restauratiehuis. De beslissing is genomen in het kader van een civiele procedure waarin de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen ter discussie staat. Het hof heeft de relevante juridische artikelen en de goede procesorde in acht genomen bij het nemen van deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.934
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/326023)
arrest in het incident van de derde civiele kamer van 10 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant sub 1],

wonende te [plaatsnaam],
2.
[appellant sub 2],
wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna: [appellant sub 1] en [appellant sub 2],
advocaat: mr. M.H.G. Plieger,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Het Restauratiehuis B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: Het Restauratiehuis,
advocaat: mr. E. Nieuwenhuys.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 29 april 2014 verwijst het hof naar dat arrest.
1.2
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
■ beslissing op het verzoek ex artikel 401a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 20 mei 2014 en de daaraan voorafgaande brieven van de advocaten van partijen;
■ het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 juli 2014 en de daaraan voorafgaand door Het Restauratiehuis overgelegde producties;
■ het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 juli 2014 en de daaraan voorafgaand door Het Restauratiehuis overgelegde producties;
■ de akte houdende overlegging producties tevens incidentele memorie houdende vordering ex art. 843a Rv. van Het Restauratiehuis;
■ het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 oktober 2014;
■ het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 oktober 2014 en de daaraan voorafgaand door Het Restauratiehuis overgelegde producties;
■ de akte uitlating beraad tevens akte overlegging producties tevens akte vermeerdering van eis van [appellant sub 1] en [appellant sub 2];
■ de conclusie van antwoord in het incident ex art 843a Rv van [appellant sub 1] en [appellant sub 2];
■ de akte van Het Restauratiehuis.
1.3
Vervolgens hebben partijen aanvullend gefourneerd en heeft het hof arrest bepaald in het incident.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Het incident is opgeworpen bij gelegenheid van het getuigenverhoor van 23 oktober 2014. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de raadsheer-commissaris verzocht de incidentele memorie van Het Restauratiehuis te weigeren. De raadsheer-commissaris heeft niettemin aan Het Restauratiehuis akte verleend van de overlegging van de memorie. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vragen het hof op die beslissing terug te komen (conclusie van antwoord in het incident onder 9) en verwijzen daarbij naar het eerder door hen gevoerde verweer (H16-formulier van 23 oktober 2014 en fax van dezelfde datum, de laatste is aangehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van nog steeds 23 oktober 2014). Het hof constateert dat het bedoelde verweer deels inhoudelijk van aard is (en samenvalt met het bij conclusie van antwoord in het incident door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevoerde verweer). Dergelijk inhoudelijk verweer is geen grond om de bedoelde incidentele memorie (alsnog) te weigeren. Ook voor het overige bevat het verweer geen gronden die tot een zodanige weigering kunnen leiden. De enkele vrees voor vertraging van de procedure en “verwikkelingen” is daartoe onvoldoende.
2.2
In het incident vordert Het Restauratiehuis dat het hof primair aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op zal dragen om binnen een termijn van twee weken de door haar bedoelde stukken a tot en met j in afschrift aan Het Restauratiehuis te verstrekken en subsidiair overlegging van dezelfde stukken aan het hof met afschrift aan Het Restauratiehuis. De primaire vordering is gegrond op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de subsidiaire op artikel 22 van hetzelfde wetboek.
2.3
De bedoelde stukken waarvan Het Restauratiehuis overlegging vorderen, betreffen:
een gewaarmerkte kopie van de nota van afrekening van [de notaris], notaris te Utrecht, betreffende de levering en doorhaling van de hypotheek inzake [adres] d.d. 22 september 2009;
bewijsstukken dat [appellant sub 1] rechtstreeks en uit eigen middelen voor meer dan € 200.000,— aan het project ASW99 heeft bijgedragen;
een door een – door het hof aan te wijzen – registeraccountant gewaarmerkte kopie van alle mutaties van [appellant sub 2] respectievelijk [appellant sub 1] op hun afzonderlijke kapitaalrekeningen binnen de maatschap E&P Vermogensbeheer gedurende het kalenderjaar 2010;
digitaal bewijs van verzending van de e-mail van [appellant sub 1] aan [naam] van 7 april 2010 (productie 68C), inclusief een print van de headers;
en door Direktbank N.V. gewaarmerkte kopie van de tussen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op schrift gestelde maatschapsovereenkomst waarvan de registratie op 6 september 2010 heeft plaatsgevonden volgens een uittreksel KvK (welke overeenkomst wordt genoemd als bijlage in de hypotheekakte van 10 januari 2011);
een schriftelijke verklaring van de accountants van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] waarom zij het nodig vonden dat [naam] het per e-mail van 10 september 2010 van [appellant sub 1] ontvangen VAR-formulier invulde, waarom zij dat geantedateerd hebben op 12 april 2010, en waarom zij [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben geadviseerd op 6 september 2010 met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 een maatschap te registeren;
de digitale versie, en een door [de notaris], notaris te Veenendaal gewaarmerkte print van de e-mails, die [appellant sub 1] op of omstreeks 24 en 26 oktober 2010 van [de notaris] zou hebben ontvangen en waarvan [appellant sub 1] de tekst letterlijk zou hebben overgenomen in een tweetal e mails van [appellant sub 1] aan [naam] d.d. 26 en 28 oktober 2010;
een door [de notaris], notaris te Veenendaal, gewaarmerkte kopie van de nota van afrekening, die door voormelde notaris is opgemaakt betreffende grondtransactie d.d. 27 november 2010, en een door de betreffende notaris gewaarmerkte kopie van het rekeningafschrift waaruit af te leiden valt aan wie door vermelde notaris de overmaking van de grondopbrengst heeft plaatsgevonden;
alle facturen van de verbouwing van het pand ASW99 (onder andere Out & Van der Werf, loodgieter, installateur, stukadoor, elektricien, keukenleverancier inclusief betalingsbewijzen) en opgave van de rekening waarvan is betaald en van wie de gelden op die rekening afkomstig zijn;
alle facturen van de verbouwing van het pand [adres] (onder andere aannemer, loodgieter, installateur, stukadoor, elektricien, keukenleverancier inclusief betalingsbewijzen) en opgave van de rekening waarvan is betaald en van wie de gelden op die rekening afkomstig zijn.
2.4
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren ten verwere in de eerste plaats aan dat de incidentele vordering in strijd is met artikel 8 EVRM en de artikelen 10 en 12 Grondwet. Zij hebben echter ten onrechte niet toegelicht waarom de overlegging van de bedoelde stukken een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer zou betekenen. Gelet op de aard van de stukken – die alle zakelijke transacties en handelingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreffen – kon een zodanige toelichting niet worden gemist. Wie welke woning zou binnentreden, is evenmin toegelicht.
2.5
Voor het overige beroepen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich erop dat niet zou zijn voldaan aan de vereisten van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan wel dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvoeren (conclusie van antwoord in het incident onder 26), leidt de omstandigheid dat Het Restauratiehuis zelf niet op de vereisten van bedoeld artikel 843a zijn ingegaan op zichzelf niet tot afwijzing. Rechtsregels worden door de burgerlijke rechter immers ambtshalve toegepast.
2.6
Vergeefs beroepen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] er zich op dat diverse van de onder a-i bedoelde stukken geen betrekking zouden hebben op een rechtsverhouding waarbij Het Restauratiehuis partij is. Het is voldoende dat de bedoelde stukken relevant zijn voor de beoordeling van het geschil met het oog waarop de verstrekking wordt gevraagd, welk geschil een rechtsbetrekking betreft waarbij Het Restauratiehuis partij is. De bedoelde stukken zijn relevant omdat zij licht kunnen werpen op de juistheid van hetgeen een of meer getuigen in het hoofdgeding hebben verklaard en in verband daarmee de betrouwbaarheid van die getuigen.
2.7
Het Restauratiehuis heeft bij de bedoelde stukken ook een rechtmatig belang, namelijk het leveren van bewijs of tegenbewijs dan wel het ontkrachten van door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bijgebracht bewijs of tegenbewijs.
2.8
Niet voor alle onder a-i bedoelde stukken geldt dat zij bepaalde stukken zijn in de zin van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat geldt met name voor de onder f bedoelde verklaring. Die verklaring is geen bestaand stuk, maar betreft een stuk waarvan Het Restauratiehuis wenst dat het wordt opgemaakt. Bedoeld artikel 843a biedt daarvoor geen grondslag. Het hof ziet ook geen aanleiding om op de voet van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een opdracht te geven.
2.9
Voor het overige is de (betrekkelijke) onbepaaldheid van diverse van de onder a-i bedoelde stukken eenvoudig op te heffen doordat het hof hierna in het dictum voor een nadere concretisering zal zorgen. Dat geldt ook voor het onder d bedoelde bewijs van de verzending van de (beweerde) e-mail van 7 april 2010. Wat betreft het door Het Restauratiehuis gevergde ‘digitaal bewijs’ heeft Het Restauratiehuis ten onrechte niet geconcretiseerd hoe dat digitale bewijs zou moeten worden geleverd. Daarom zal het hof volstaan met het opdragen van het overleggen van een print van de e-mail met de headers daarvan.
2.1
Aannemelijk is dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de bedoelde stukken kunnen beschikken, ook voor zover zij zich bij derden bevinden. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de stukken tot hun beschikking of onder hun berusting hebben.
2.11
Van gewichtige redenen voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om niet aan de vordering te voldoen in de zin van het vierde lid van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet gebleken. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in dit verband aanvoeren, is daartoe onvoldoende. Ook kan niet worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens gewaarborgd is. De bedoelde stukken kunnen redelijkerwijs van belang zijn voor het door Het Restauratiehuis te leveren (tegen)bewijs dan wel dienen tot het ontkrachten van door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bijgebracht (tegen)bewijs.
2.12
Terecht wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop dat volgens artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het verstrekken van de stukken op kosten van Het Restauratiehuis geschiedt. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen ook vergen dat voor de voldoening van die kosten vooraf door Het Restauratiehuis zekerheid zal worden gesteld. In verband daarmee zal het hof hiervoor aan de (gedeeltelijke) toewijzing van de incidentele vordering voorwaarden verbinden.
2.13
Het hof ziet geen aanleiding tot aanwijzing van een registeraccountant die stukken met betrekking tot mutaties op de kapitaalrekeningen binnen de maatschap E&P Vermogensbeheer zou moeten waarmerken. Een zodanige aanwijzing zal gemakkelijk leiden tot relatief hoge kosten, omdat de aan te wijzen registeraccountant met het oog op het af te geven waarmerk mogelijk een onderzoek zal moeten instellen naar de boekhouding van de maatschap. Op grond waarvan een en ander noodzakelijk zou zijn, is door Het Restauratiehuis niet toegelicht.
2.14
Van strijd met de goede procesorde is het hof niet gebleken.
2.15
De slotsom is dat het hof de incidentele vordering grotendeels zal toewijzen, zij het ook deels gemodereerd en onder voorwaarden. Het hof zal [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veroordelen in de kosten van het incident, te begroten op één punt van het liquidatietarief.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
3.1
draagt aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op om aan Het Restauratiehuis, met kopie aan het hof, over te leggen:
een gewaarmerkte kopie van de nota van afrekening van [de notaris], notaris te Utrecht, betreffende de levering en doorhaling van de hypotheek inzake [adres] d.d. 22 september 2009;
bewijsstukken, bijvoorbeeld bankafschriften, waaruit de bijdrage blijkt van [appellant sub 1] aan het project ASW99 uit eigen middelen;
een door de accountant van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gewaarmerkte kopie van alle mutaties van [appellant sub 2] respectievelijk [appellant sub 1] op hun afzonderlijke kapitaalrekeningen binnen de maatschap E&P Vermogensbeheer gedurende het kalenderjaar 2010;
een print van de headers van de e-mail van [appellant sub 1] aan [naam] van 7 april 2010 (productie 68C), op vergelijkbare wijze als productie 70C;
en door Direktbank N.V. gewaarmerkte kopie van de tussen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op schrift gestelde maatschapsovereenkomst waarvan de registratie op 6 september 2010 heeft plaatsgevonden volgens een uittreksel KvK (welke overeenkomst wordt genoemd als bijlage in de hypotheekakte van 10 januari 2011);
een door [de notaris], notaris te Veenendaal, gewaarmerkte kopie van de nota van afrekening, die door voormelde notaris is opgemaakt betreffende grondtransactie d.d. 27 november 2010, en een door de betreffende notaris gewaarmerkte kopie van het rekeningafschrift waaruit af te leiden valt aan wie door vermelde notaris de overmaking van de grondopbrengst heeft plaatsgevonden;
een door [de notaris], notaris te Veenendaal, gewaarmerkte print van de e-mails die deze notaris op of omstreeks 24 en 26 oktober 2010 aan [appellant sub 1] heeft verzonden;
afschriften van alle facturen van de verbouwing van het pand ASW99, althans tenminste die van Out & Van der Werf, loodgieter, installateur, stukadoor, elektricien, keukenleverancier, inclusief bankafschriften van de betalingen, waarbij behalve de betaling en betalingsomschrijving ook de tenaamstelling van de rekening en het rekeningnummer zichtbaar dient te zijn;
afschriften van alle facturen van de verbouwing van het pand [adres], althans tenminste die van de aannemer, loodgieter, installateur, stukadoor, elektricien, keukenleverancier, inclusief bankafschriften van de betalingen, waarbij behalve de betaling en betalingsomschrijving ook de tenaamstelling van de rekening en het rekeningnummer zichtbaar dienen te zijn;
3.2
bepaalt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet gehouden zijn tot de bedoelde overlegging dan na voorafgaande betaling of zekerheidsstelling door Het Restauratiehuis voor de kosten;
3.3
draagt [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op om binnen vier weken na heden aan Het Restauratiehuis opgave te doen, met kopie aan de raadsheer-commissaris, van de aan de overlegging verbonden kosten;
3.4
bepaalt dat overlegging binnen twee weken na betaling of zekerheidsstelling dient plaats te vinden;
3.5
bepaalt dat partijen zich voor uitstel van de hiervoor vermelde termijnen en andere ordemaatregelen in verband met de bij dit arrest aan partijen gegeven opdrachten tot de bij het arrest van 29 april 2014 benoemde raadsheer-commissaris zullen kunnen wenden;
3.6
veroordeelt [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten van het incident en begroot die kosten op € 1.631,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak:
3.7
verwijst de zaak naar de rol van 21 april 2015 voor beraad partijen;
3.8
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.E. de Boer en J.G.J. Rinkes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.