ECLI:NL:GHARL:2015:1562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.130.804-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over beslaglegging onder UWV op basis van Duitse notariële akte

In deze zaak gaat het om een executiegeschil dat voortvloeit uit een beslaglegging door de Oldenburgische Landesbank AG onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de vorderingen van de appellant, die in Nederland woont. De appellant had eerder een Duitse notariële akte ondertekend, waarin hij zich verplichtte tot betaling van een geldbedrag aan de bank. De bank had verlof tot tenuitvoerlegging van deze akte verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. De appellant verzocht het gerechtshof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de bank te veroordelen in de kosten van de procedure.

Het hof oordeelt dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, bevestigend kan worden beantwoord op basis van de EEX Verordening, aangezien het gaat om de tenuitvoerlegging van een beslissing. Het hof stelt vast dat de authentieke akte van 12 januari 2006 niet kan dienen als basis voor het door de bank gelegde executoriale beslag, omdat de akte niet voldoet aan de eisen van voldoende bepaalbaarheid van de vordering. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat een notariële akte alleen als executoriale titel kan dienen als deze betrekking heeft op vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en heft het beslag op, waarbij de bank wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste juridische basis voor executie en de noodzaak van duidelijke omschrijving van vorderingen in notariële akten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.804/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/140905 / KG ZA 13-131)
arrest van de tweede kamer van 3 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appelant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen
Oldenburgische Landesbank AG,
gevestigd te Oldenburg, Duitsland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de bank,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 21 juni 2013 van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 juli 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met één productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering in hoger beroep van [appellant] luidt:
"Dat appellant uw Gerechtshof verzoekt om het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 21 juni 2013 met kenmerk C/18/140905 / KG ZA 13-131 te vernietigen en opnieuw recht te doen waarbij de vorderingen die bij inleidende dagvaarding door appellant zijn ingesteld alsnog worden toegewezen en geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties."

3.De bevoegdheid van het hof en het toepasselijke recht

3.1
Het geschil heeft een internationaal karakter zodat de vraag dient te worden beantwoord of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend op grond van artikel 22 lid 5 EEX Verordening (Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Het gaat hier immers om de tenuitvoerlegging van een beslissing in welk geval het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging bevoegd is.
3.2
Dit executiegeschil dient te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht nu het gaat om een beslaglegging naar regels van Nederlands recht waarbij de derde beslagene en de beslagene zelf in Nederland gevestigd respectievelijk woonachtig zijn.

4.De feiten

4.1
De voorzieningenrechter heeft onder 2 (2.1. tot en met 2.3.) een aantal feiten vastgesteld, waartegen geen grieven zijn gericht. Het hof zal zijn beslissing mede op die feiten baseren. Samen met hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat het in deze zaak om het volgende.
4.2
Bij beschikking d.d. 24 juli 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen is verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de tussen partijen opgemaakte authentieke akte d.d. 12 januari 2006.
4.3
Die akte is ten overstaan van notaris [notaris] te [plaats 1] (Duitsland) getekend door [appellant] als schuldenaar en de bank als schuldeiser. Deze akte betreft een zogenaamde
“Bestellung einer Buchgrundschuld mit Übernahme der persönlichen Haftung und mit Unterwerfung unter die sofortige ZwangsvoÏlstreckung".
4.4
Deze akte vermeldt onder meer het volgende:
"Nach Unterrichtung über den Grundbuchinhalt werden folgende Erklärungen beurkundet:Der Besteller bewilligt und beantragt unwiderruflich, auf dem(n)Im Grundbuch des Amtsgerichts Band Blatt Flur FlurstückGeesen Lingen -- 161 26 6/21 19/22(…)verzeichneten Grundstück(en) (…)eine (…) Grundschuld von (Währung, Betrag)EUR ------- 250.000,00 -------"
4.5
De akte vermeldt verder:
VI. Übernahme der persönlichen Haftung mit Unterwerfung unter die sofortige Zwangsvollstreckung in das gesamte VermögenZugleich übernimmt Herr [appellant], [adres], [postcode] [plaats 2],geb. [geboortedatum] für die Zahlung eines Geldbetrages in Höhe des Grundschuldbetrages und der vereinbarten Grundschuldzinsen die persönliche Haftung, aus der der jeweilige Gläubiger ihn schon vor der Vollstreckung in das Grundbesitz in Anspruch nehmen kann. Mehrere Schuldner haften als Gesamtschuldner. Jeder Schuldner unterwirft sich wegen dieser Haftung der sofortigen Zwangsvoltstreckung aus dieser Urkunde in sein gesamtes Vermögen.
4.6
In een aan de notariële akte gehechte schriftelijke bevestiging is onder meer vermeld, dat de inschrijving in het Grundbuch op 13 januari 2010 werd doorgehaald naar aanleiding van de executoriale verkoop van de in de akte vermelde onroerende zaak in Duitsland. Deze executoriale verkoop heeft niet geleid tot een volledige voldoening van hetgeen [appellant] aan gedaagde, de bank, is verschuldigd.
4.7
De bank heeft vervolgens de executie in Nederland voortgezet, aangezien [appellant] inmiddels naar Nederland was verhuisd.
4.8
Het verlof tot tenuitvoerlegging d.d. 24 juli 2012 is samen met de voornoemde authentieke akte bij exploot d.d. 22 augustus 2012 aan [appellant] betekend en daarbij is bevel gedaan de vordering van de bank van in totaal € 67.729,36 te voldoen.
4.9
Bij exploot d.d. 25 februari 2013 is uit kracht van de genoemde beschikking
d.d. 24 juli 2012 ten laste van [appellant] executoriaal beslag gelegd onder de
Sociale Verzekeringsbank (SVB) te Groningen op de vorderingen die de geëxecuteerde [appellant] op de derde beslagene heeft of uit de ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[appellant] vordert - kort weergegeven - opheffing van het executoriale beslag onder de uitkeringsinstantie met veroordeling van de bank in de kosten van de procedure.
5.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.Beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
[appellant] heeft in het onderhavige executiegeschil tegen het bestreden vonnis één grief naar voren gebracht. Deze grief heeft tot strekking dat de authentieke akte van
12 januari 2006 niet kan dienen als basis voor het door de bank gelegde executoriale derdenbeslag onder de SVB op het vorderingsrecht tot uitkering van [appellant]. Met deze grief wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
6.2
Het bij beschikking van 24 juli 2012 door de voorzieningenrechter in de Rechtbank Groningen verleende verlof tot tenuitvoerlegging van de Duitse authentieke akte heeft tot gevolg dat het in artikel 431 lid 1 Rv gegeven verbod dat in het buitenland verleden authentieke akten in Nederland niet ten uitvoer kunnen worden gelegd is weggenomen. De vraag in de onderhavige procedure is echter wat de omvang van die executoriale werking is.
6.3
In de onderhavige zaak zoekt de bank verhaal voor haar restantvordering na uitwinning van haar “Dingliches Recht” (de Grundschuld). Het gaat er om of
datvorderingsrecht voldoende bepaalbaar in de akte is omschreven. Of dat het geval dient te worden bepaald door de uitleg van de akte. Omdat het gaat om de omvang van de executoriale werking in Nederland van die dient die uitleg plaats te vinden naar Nederlands recht. Nu het in de akte gaat om een rechtshandeling tussen partijen waarmee slechts is beoogd de rechtspositie van partijen te regelen, vindt die uitleg daarom plaats met toepassing van de zogenoemde "Haviltex-maatstaf". Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
6.4
In HR 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, NJ 1993, 449 (Rabobank/Visser) heeft de Hoge Raad de eis gesteld dat een notariële akte alleen dan een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv oplevert indien deze betrekking heeft op vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan en in die akte zijn omschreven, of op toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In
HR 8 februari 2013, NJ 2013, 123, ECLI:NL:HR:2013:BY4889 herhaalt de Hoge Raad deze rechtsregel en voegt daaraan toe dat indien aan geen van beide voorwaarden is voldaan, de akte niet voldoet aan de eis dat de te executeren vordering daarin met voldoende bepaalbaarheid is omschreven. De Hoge Raad overweegt:
“De grosse van de onderhavige tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte kan niet worden aangemerkt als een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv voor de na uitwinning van het hypotheekrecht resterende vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening, ook niet voor zover die reeds bestonden ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte.”
6.5
Met de onderhavige akte is in eerste plaats bedoeld een zogenoemde “Grundschuld” te vestigen tot een bedrag van maximaal € 250.000,-. Bij de beantwoording van de vraag of daarmee een vorderingsrecht is omschreven gaat het niet om de (los van de akte en de stellingen van partijen) naar Duits recht aan het begrip “Grundschuld” toe te kennen betekenis maar om de omschrijving daarvan in de akte. Uit de tekst van de akte (zie hiervoor onder 3.4) volgt dat een in de akte nauwkeurig omschreven “Grundstück” door de bank kan worden uitgewonnen tot maximaal een bedrag van € 250.000,- (de Grundschuld). Het gaat derhalve om een zekerheidsrecht dat is gebonden aan een maximum. Een vorderingsrecht tot zekerheid waarvan die Grundschuld strekt, wordt in de akte niet (met zoveel woorden) genoemd.
6.6
De vraag is of uit artikel VI (zie onder 3.5) het bestaan van een dergelijk vorderingsrecht volgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat zulks het geval is.
6.7
Partijen zijn verdeeld over de uitleg van deze bepaling, zodat het hof deze in het licht van de wederzijdse standpunten zelf zal uitleggen. In artikel VI komen twee elementen aan de orde. In de eerste en tweede volzin is de “Haftung” geregeld, welk begrip zich het best laat vertalen met “draagplicht”. In de derde volzin is bepaald dat deze draagplicht op het gehele vermogen van [appellant] ziet en dat deze op grond van de akte door directe executie kan worden afgedwongen (“sofortigen Zwangsvollstrekkung”).
6.8
Artikel VI strekt er derhalve toe (zoals het opschrift daarvan ook doet vermoeden) de draagplicht van [appellant] uit te breiden. Hij staat niet alleen met het Grundstück (tot maximaal € 250.000,-) in voor een vorderingsrecht van de bank maar ook met zijn gehele vermogen, waarbij de akte heeft te gelden als executoriale titel. In de akte is derhalve gegeven
waaropen
hoede bank verhaal mag nemen. De vraag
waarvoorde bank verhaal mag nemen is daarvan te onderscheiden. Zoals overwogen gaat het er bij dat laatste om of het vorderingsrecht waarvoor verhaal wordt gezocht voldoende bepaalbaar is omschreven in de akte.
6.9
In de onderhavige zaak is in de notariële akte wel geregeld
waaropde bank verhaal kan zoeken maar de vordering
waarvoorverhaal wordt gezocht wordt niet in de akte aangeduid en ook de onmiddellijke grondslag voor dat vorderingsrecht wordt niet in de akte genoemd. De akte kan daarom niet dienen als executoriale titel voor het door de bank gelegde (executoriale) beslag en de bank heeft dat beslag onbevoegd gelegd. De vordering tot opheffing daarvan zal worden toegewezen.

7.Slotsom

De grief slaagt en het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vordering van [appellant] tot opheffing van het beslag zal alsnog worden toegewezen. De bank zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in zowel eerste aanleg als in hoger beroep (1 punt tarief II).

8.De beslissing

Het gerechtshof:
8.1
vernietigt het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
21 juni 2013 en opnieuw rechtdoende heft het door bank onder de SVB gelegde beslag op;
8.2
veroordeelt de bank in de kosten van procedure in eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] op € 167,82 aan verschotten en op € 816,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
8.3
veroordeelt de bank in de kosten van procedure in het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak op € 391,82 aan verschotten en op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
8.4
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
3 maart 2015 in bijzijn van de griffier.