ECLI:NL:GHARL:2015:1560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.161.985
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en de beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [kind]. De kinderrechter had eerder op 8 december 2014 een machtiging verleend voor uithuisplaatsing van [kind] in een gesloten accommodatie, welke beschikking uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [kind] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M.J. Leerkes. De betrokken gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van [kind].

Het hof heeft vastgesteld dat [kind] op 11 december 2014 in de gesloten instelling Intermetzo te Nijkerk is geplaatst. De moeders van [kind] zijn gezamenlijk belast met het gezag, maar hebben onvoldoende in staat gebleken om [kind] te beschermen tegen ongewenste invloeden van buitenaf. Het hof heeft de zorgen van de moeders en de politie over de contacten van [kind] met een groep jongens die haar aanzetten tot ongewenste activiteiten, zoals het plegen van strafbare feiten, serieus genomen. Ondanks dat [kind] later verklaarde dat haar eerdere verhaal over deze contacten niet waar was, heeft het hof deze verklaring als niet geloofwaardig beoordeeld.

Het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [kind] in het loverboycircuit is betrokken geraakt en dat professionele hulpverlening noodzakelijk is. De moeders hebben ingestemd met de uithuisplaatsing, en het hof heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervuld. De beschikking van de kinderrechter is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij de termijn van de machtiging is verkort. De beslissing is genomen met inachtneming van de noodzaak tot bescherming van [kind] en haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.985
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 274397)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015
inzake
[kind],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [kind],
advocaat: mr. L.M.J. Leerkes te Arnhem ,
en
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
(voorheen: Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland),
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling (hierna: GI),
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: moeder [A],
[belanghebbende 2],
wonende te Bemmel,
verder te noemen: moeder [B],

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 30 december 2014;
- een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingslocatie Arnhem, van 31 december 2014, waarin het hof heeft gelast om mr. Leerkes als advocaat aan de minderjarige toe te voegen;
- het verweerschrift, ingekomen 20 januari 2015;
- een brief van de GI van 20 januari 2015 met bijlage, ingekomen op 22 januari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2015 plaatsgevonden. [kind] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Leerkes, advocaat te Arnhem. Namens de GI zijn verschenen [C], [D] en [E]. Moeder [A] en moeder [B] zijn in persoon verschenen. Met instemming van de aanwezigen is bijzondere toegang verleend aan [F], een stagiaire van mr. Leerkes. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[kind] is op [geboortedatum] 1998 uit moeder [A] geboren. De moeders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind]. Bij beschikking van 6 november 2001 van de rechtbank Arnhem is bepaald dat [kind] door moeder [B] is geadopteerd. [kind] woont bij moeder [A]. [kind] heeft geen contact meer met moeder [B].
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de termijn van 11 december 2014 tot uiterlijk 11 juni 2015.
3.3
[kind] is op 11 december 2014 geplaatst in de gesloten instelling Intermetzo in Nijkerk.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (hierna: Jw) is [kind] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker.
4.6
[kind] kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Zij is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [kind] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat het verzoek machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt afgewezen, subsidiair te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de periode van het werkelijk verblijf van [kind] in Intermetzo wordt toegewezen en voor het overige wordt afgewezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht. Ter zitting is namens [kind] verzocht om primair het verzoek machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af te wijzen, subsidiair een voorwaardelijke machtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven in de zin van artikel 6.1.4. Jw te verlenen, meer subsidiair de machtiging voor een kortere duur te verlenen.
4.7
De GI heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.8
Het hof overweegt als volgt. [kind] is middels een zorgmelding van de politie van 6 november 2014 bij de GI aangemeld. De zorgen van moeder [A], de politie en hulpverleners hadden betrekking op het contact van [kind] met een groep jongens die haar aanzet tot of betrekt bij ongewenste activiteiten, zoals het plegen van strafbare feiten en het zich onttrekken aan school en aan het ouderlijk gezag. De gezamenlijk met het gezag belaste moeders (verder: de moeders) zijn onvoldoende in staat hun gezag te laten gelden en [kind] te beschermen tegen contact met deze groep jongens. Daarnaast is gebleken dat er sprake is geweest van schoolverzuim .
[kind] erkent dat sprake is geweest van schoolverzuim, maar zij deelt de beschreven zorgen niet.
Een week na de uithuisplaatsing heeft [kind] verteld dat het verhaal over haar contacten met loverboys is gelogen: de groep “vrienden” uit [Plaats] bestaat niet, zij heeft het hele verhaal verzonnen om aandacht te krijgen.
Het hof vindt deze latere versie echter niet erg geloofwaardig en gaat derhalve uit van de juistheid van [kind]’s eerste verhaal over het loverboy circuit. Dat verhaal is vrij gedetailleerd en [kind] is daarin gedurende langere tijd consistent gebleven. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 24 november 2014 ondersteunt deze versie, daar waar in de conclusie daarvan vermeld staat dat er bijna geen twijfel meer bestaat dat [kind] in het loverboy circuit terecht is gekomen. Tenslotte heeft [kind] pas verklaard dat zij het loverboy-verhaal had verzonnen, nadat zij uit huis was geplaatst. Desgevraagd kan zij niet verklaren waarom zij pas toen en niet eerder, met name toen de uithuisplaatsing dreigde heeft besloten te vertellen dat haar eerdere relaas niet waar zou zijn. Dat wijst er volgens het hof op dat [kind] deze versie van de gebeurtenissen geeft onder de pressie van de gesloten uithuisplaatsing en haar wens om zo spoedig mogelijk te worden terug geplaatst bij moeder [A].
Het hof is van oordeel dat er voldoende en sterke aanwijzingen zijn om aan te nemen dat [kind] in het loverboy circuit is betrokken geraakt, terwijl [kind] zich moeilijk laat begrenzen door moeder [A], die onvoldoende in staat is gebleken om [kind] te sturen en te beschermen nu [kind] zich steeds vaker aan het toezicht van moeder [A] onttrekt en dagdelen of nachten wegblijft.
4.9
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat inzet van professionele hulpverlening noodzakelijk is. [kind] heeft, gezien haar problematiek, gespecialiseerde hulp nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen.
Het is de moeders noch Lindenhout gelukt om [kind] binnen een vrijwillig kader te helpen. [kind] is niet bereid mee te werken aan hulpverlening; hoewel [kind] aangeeft dat zij open staat voor hulpverlening in een vrijwillig kader, heeft zij dat onvoldoende getoond. Ter zitting heeft [kind] verklaard dat zij niet kan en wil praten met medewerkers van Intermetzo.
.Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [kind] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [kind] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De moeders hebben ingestemd met het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
4.1
Anders dan [kind] heeft gesteld, is het hof van oordeel dat –voor zover de door de gedragswetenschapper opgestelde instemmingsverklaring als een instemmingsverklaring onder voorwaarde te beschouwen is- aan die voorwaarde niet is voldaan. In de verklaring van drs. A. M. Kraaij staat vermeld:
“Ik stem op bovengenoemde gronden wel in met de verklaring van BJZ dat gesloten jeugdzorg voor bovengenoemde jeugdige noodzakelijk is, als de betere opties niet voorradig zijn”. De GI heeft ter zitting verklaard dat de andere opties [kind] onvoldoende veiligheid bieden en dat bovendien moeder [A] niet achter de andere opties stond. Derhalve is duidelijk dat er geen alternatieven voor een gesloten plaatsing zijn.
4.11
Aan de formele vereisten als bedoeld in artikel 6.1.2 leden 2, 3 en 6 Jw is derhalve voldaan.
4.12
De raadsvrouw heeft ter zitting subsidiair verzocht een voorwaardelijke machtiging te verlenen. In artikel 6.1.4 Jw wordt aan het verlenen van een voorwaardelijke machtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven een aantal eisen gesteld en daaraan is niet voldaan. : in elk geval ontbreekt op dit moment een hulpverleningsplan (lid 5) en dientengevolge ook de aanvaarding door [kind] van zo een plan. Het subsidiair verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.13
Ten aanzien van het ter zitting meer subsidiair verzochte overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de gesloten plaatsing zoveel mogelijk in de tijd moet worden beperkt en op dit moment primair tot doel moet hebben om te onderzoeken met welke problematiek [kind] precies te kampen heeft en hoe de hulpverlening daarop moet inspelen. Het is derhalve van groot belang dat [kind] snel wordt onderzocht. Ter zitting heeft de GI medegedeeld dat [kind] is aangemeld voor een psychologisch onderzoek en dat, hoewel dit onderzoek nog niet is aangevangen, de verwachting is dat de uitslag van het onderzoek op 24 maart 2015 bekend zal zijn. Het hulpverleningsplan zal dan volgens de GI kort na deze datum gereed zijn. Het hof ziet hierin grond om de termijn van de door de kinderrechter gegeven machtiging te bekorten.
4.14
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking zal bekrachtigen voor zover deze zich uitstrekt over de periode van 11 december 2014 tot 15 april 2015 en zal vernietigen voor zover deze zich strekt over de periode van 15 april 2015 tot uiterlijk 11 juni 2015.
4.15
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 december 2014 voor zover deze zich uitstrekt over de periode van 11 december 2014 tot 15 april 2015;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 december 2014 voor zover deze zich strekt over de periode van 15 april 2015 tot uiterlijk 11 juni 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, voorzitter, A.E.F. Hillen en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 3 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.