Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
6.De slotsom
€ 894,-(1 punt x tarief II)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een zieke werkneemster, appellante, die in kort geding aanspraak maakt op doorbetaling van haar loon door haar werkgever, Achmea Interne Diensten N.V., terwijl zij gedetineerd is. Appellante was sinds 1 augustus 2001 in dienst bij Achmea en meldde zich op 30 september 2013 ziek vanwege psychische klachten. Tragisch genoeg kwamen haar twee kinderen op 2 oktober 2013 om het leven, waarna zij als verdachte van een gerelateerd misdrijf in hechtenis werd genomen. Achmea stopte de salarisbetaling per 1 mei 2014, wat leidde tot de rechtszaak.
In eerste aanleg vorderde appellante betaling van haar loon over de maanden mei en juni 2014, alsook vakantietoeslag en andere kosten. De kantonrechter oordeelde dat Achmea haar vakantietoeslag moest betalen, maar wees de overige vorderingen af. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij opnieuw betaling van loon en andere kosten vorderde, onder verwijzing naar de artikelen 7:629 en 7:627 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof oordeelde dat de detentie van appellante de primaire oorzaak was van haar verhindering om te werken, en dat zij daarom geen aanspraak kon maken op doorbetaling van haar loon. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde appellante in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rond loonbetaling in situaties van ziekte en detentie.