ECLI:NL:GHARL:2015:1493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.116.455
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over de vraag of hoger beroep openstaat van een beslissing ex artikel 130 Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, werd op 3 maart 2015 een arrest gewezen in een incident over de ontvankelijkheid van hoger beroep. De appellanten, bestaande uit meerdere natuurlijke en rechtspersonen, stelden dat de rechtbank in een eerder vonnis onterecht had geoordeeld dat hun vordering, die mede gebaseerd was op onrechtmatig handelen in 2007, buiten beschouwing moest blijven. De rechtbank had in haar eindvonnis geoordeeld dat tegen de beslissing op grond van artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen hoger beroep openstaat. De appellanten voerden aan dat zij hun vordering reeds in de dagvaarding en in de conclusie van repliek hadden gebaseerd op handelingen van Fortis c.s. uit 2007, en dat de rechtbank deze feiten ten onrechte had genegeerd.

Het hof oordeelde dat het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 130 lid 2 Rv, ook van toepassing is op eindvonnissen en dat de beslissing van de rechtbank om de aanvulling van de vordering buiten beschouwing te laten, onaantastbaar is. Het hof concludeerde dat de appellanten in beginsel niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun hoger beroep tegen deze beslissing. Echter, het hof overwoog ook dat indien de appellanten hun eis in hoger beroep hadden vermeerderd, dit zou kunnen leiden tot een andere uitkomst. Het hof stelde vast dat de appellanten in hun memorie van grieven de gebeurtenissen uit 2007 alsnog bij de rechtsstrijd wensten te betrekken, wat werd opgevat als een eisvermeerdering.

Uiteindelijk werd de vordering in het incident afgewezen en werd Fortis c.s. veroordeeld in de kosten van het incident. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en verwees de hoofdzaak naar een volgende roldatum voor verdere behandeling. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.455
(zaaknummer rechtbank Utrecht 274126)
arrest in het incident van de tweede kamer van 3 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant sub 1],

wonende te [woonplaats appellant sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats appellante sub 2 en 3],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats appellante sub 2 en 3],
4.
[appellant sub 4],
wonende te [woonplaats appellant sub 4], [land 1],
5.
[appellant sub 5],
wonende te [woonplaats appellant sub 5], [land 2],
6.
[appellant sub 6], in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [naam overledene],
wonende te [woonplaats appellant sub 6], gemeente [naam gemeente],
7. de vennootschap naar Antilliaans recht
[appellante sub 7],
gevestigd te [vestigingsplaats appellante sub 7], [land 3],
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
verweerders in het incident,
hierna gezamenlijk: [appellanten],
advocaat: mr. H.J. Bos,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats geïntimeerde sub 1], [land 4],
advocaat: mr. P.D. Olden,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde sub 2], [land 5],
advocaat: mr. W.W. de Nijs-Bik,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats geïntimeerde sub 3], [land 6],
advocaat: mr. A.F.J.A. Leijten,
4. de naamloze vennootschap
Ageas N.V., voorheen Fortis N.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. H.J. de Kluiver,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
met uitzondering van geïntimeerde sub 3 tevens appellanten in incidenteel hoger beroep,
eisers in het incident,
hierna afzonderlijk: [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3] en Fortis N.V., en gezamenlijk: Fortis c.s.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 9 december 2009 en 15 februari 2012 die de rechtbank Utrecht tussen [appellanten] als eisers en Fortis c.s. als gedaagden heeft gewezen. Het eindvonnis is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3753.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep d.d. 11 en 15 mei 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van appellanten in principaal appel ten aanzien van grief II, van de kant van Ageas, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van appellanten in principaal appel ten aanzien van grief II, van de kant van [geïntimeerde sub 1], met producties,
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van appellanten in principaal appel ten aanzien van grief II, van de kant van [geïntimeerde sub 2], met producties,
- de memorie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van appellanten in principaal appel ten aanzien van grief II, van de kant van [geïntimeerde sub 3],
- akte houdende overlegging producties van de kant van [geïntimeerde sub 1], met producties,
- akte overlegging producties van de kant van [geïntimeerde sub 2], met producties,
- akte overlegging producties, tevens herstel verschrijvingen memorie van antwoord, van de kant van [geïntimeerde sub 3], met producties,
- de antwoordconclusie in het incident.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in dit incident kort gezegd om het volgende. Met zijn tweede grief in het principaal hoger beroep heeft [appellanten] zich verzet tegen de overweging van de rechtbank in rov. 4.9 van het eindvonnis dat de stelling van [appellanten] dat van onrechtmatig handelen in 2007 sprake is geweest, buiten beschouwing zou moeten blijven. [appellanten] voert aan dat hij zijn vordering reeds in de dagvaarding en voorts in de conclusie van repliek mede heeft gebaseerd op handelingen van Fortis c.s. uit 2007, en onderbouwt met zijn grief alsnog dat Fortis in 2007 eveneens onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld en dat [appellanten] daardoor schade heeft geleden. De grief is tevens gericht tegen de feitenvaststelling, voor zover daarin feiten uit 2007 ontbreken.
3.2
Eisers in het incident hebben ieder afzonderlijk een incidentele vordering ingesteld strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellanten] voor wat betreft grief II. Zij stellen dat tegen de beslissing op grond van art. 130 lid 1 Rv blijkens het tweede lid van dat artikel geen hoger beroep openstaat. Dat geldt ook, indien zou moeten worden geoordeeld dat de rechtbank art. 130 lid 1 Rv ten onrechte of met verzuim van vormen zou hebben toegepast. De beslissing van de rechtbank om de aanvulling van (de gronden van) de vordering buiten beschouwing te laten, is daarom onaantastbaar. [appellanten] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen die beslissing, aldus Fortis c.s..
3.3
Het hof stelt vast dat art. 130 lid 2 Rv bepaalt dat tegen de beslissing van de rechter op grond van art. 130 lid 1 Rv geen hogere voorziening openstaat. Anders dan [appellanten] stelt (antwoordconclusie in het incident sub 1.11) geldt dat appelverbod niet slechts voor een tussenbeslissing, maar ook voor het eindvonnis. De beslissing van de rechtbank dat de aanvulling van (de gronden van) de vordering wordt geweigerd, is een beslissing op grond van art. 130 lid 1 Rv, en wordt dan ook door dat appelverbod bestreken.
3.4
Zoals blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad (laatstelijk HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2599) geldt de zogenaamde doorbrekingsjurisprudentie hier niet. Het appelverbod geldt dus ook indien de rechtbank het artikel ten onrechte of met verzuim van vormen heeft toegepast of buiten toepassing heeft gelaten.
3.5
De stelling van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat hij zijn vordering reeds in de dagvaarding en in de conclusie van repliek, en dus niet voor het eerst bij pleidooi, mede heeft gegrond op gebeurtenissen in 2007, houdt in dat de rechtbank art. 130 lid 1 Rv ten onrechte zou hebben toegepast. In de visie van [appellanten] deed zich immers niet de situatie voor dat hij (de grondslag van) zijn vordering wilde vermeerderen, maar was zijn vordering van de aanvang af op de ruimere grondslag gebaseerd.
3.6
Uit de hiervoor genoemde rechtspraak blijkt evenwel dat, ook als dat standpunt van [appellanten] juist zou zijn, dat niet meebrengt dat het appelverbod wordt doorbroken. Ook als de rechtbank zich op dit punt zou hebben vergist en art. 130 lid 1 Rv ten onrechte van toepassing zou hebben geacht, zou hoger beroep tegen haar beslissing dus niet open staan. Dit brengt mee dat het hof niet behoeft te onderzoeken of [appellanten] zijn vordering al eerder dan bij pleidooi heeft gebaseerd op gebeurtenissen uit de periode vóór 2008.
3.7
Het voorgaande brengt mee dat [appellanten] in beginsel niet-ontvankelijk moet worden geacht in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank dat zijn stelling dat van onrechtmatig handelen ook sprake is op grond van handelen of nalaten dat plaatsvond in 2007, buiten beschouwing moet blijven.
3.8
Fortis c.s. zou bij die beslissing evenwel geen belang hebben, indien moet worden aangenomen dat [appellanten] in hoger beroep alsnog (de grondslag van) zijn eis heeft vermeerderd en het hof die eisvermeerdering zou toestaan. In dat geval zouden de gebeurtenissen uit 2007 immers toch deel gaan uitmaken van de rechtsstrijd in hoger beroep. Het hof dient daarom te bezien of [appellanten] zijn eis in hoger beroep heeft vermeerderd.
3.9
Dat [appellanten] de eisvermeerdering niet in de kop van zijn memorie van grieven heeft vermeld, wijst in de richting dat hij geen eisvermeerdering heeft beoogd, maar het ontbreken van die vermelding is op zichzelf niet doorslaggevend. Ook in de inhoud van de memorie van grieven is niet gesproken over een eisvermeerdering. Desalniettemin is uit de toelichting op grief II onmiskenbaar duidelijk dat [appellanten] de gebeurtenissen uit 2007 (alsnog) bij de rechtsstrijd wenst te betrekken. Blijkens haar inhoudelijke reactie daarop (zie bijvoorbeeld hoofdstuk 10 van de memorie van antwoord/grieven van Fortis N.V.) heeft Fortis c.s. dat ook onderkend, althans daarmee rekening gehouden. Het hof vat de nadere onderbouwing op als een vermeerdering van de grondslag van de vordering.
3.1
Aan de mogelijkheid van eisvermeerdering in hoger beroep is inherent dat slechts in één feitelijke instantie wordt rechtgedaan. Die omstandigheid staat dan ook in beginsel niet in de weg aan de toelaatbaarheid van een dergelijke eisvermeerdering in hoger beroep. Dat is in dit geval niet anders. Ook al is in eerste aanleg de discussie over de omstandigheden uit 2007 beperkt gebleven (hoewel [appellanten] stelt dat hij daarbij zowel in de dagvaarding als in de conclusie van repliek uitvoerig heeft stilgestaan), doet dat er niet aan af dat die discussie in hoger beroep alsnog kan worden gevoerd, en blijkens de tot nu toe gewisselde processtukken ook wordt gevoerd. De goede procesorde staat aan eisvermeerdering bij memorie van grieven dan ook niet in de weg.
3.11
Aangezien de eisvermeerdering wordt toegestaan, heeft Fortis c.s. geen belang meer bij de vordering in het incident. Deze wordt daarom afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Fortis c.s. veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van [appellanten] worden bepaald op € 894,- aan salaris van de advocaat (1 punt tarief II).
3.12
Voor het geval haar vordering in het incident zou worden afgewezen, heeft Fortis c.s. verzocht om tussentijds cassatieberoep open te stellen. Zij stelt daartoe dat de vraag of ook de omstandigheden uit 2007 onderwerp van geschil zijn, bepalend is voor de inrichting van verdere processtukken en de invulling van de mondelinge behandeling, alsmede voor eventuele bewijslevering door getuigen of deskundigen. Mede ter vermijding van onnodige kosten vereist een goede procesorde dat dit punt definitief wordt beslist alvorens verder te procederen, aldus Fortis c.s. [appellanten] maakt daartegen bezwaar en wijst erop dat Fortis c.s. tegen een eindarrest eventueel ook in cassatie zal gaan, zodat een tussentijdse cassatie slechts extra tijd en kosten zou vergen.
3.13
Het hof is van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat tegen dit arrest tussentijds cassatie wordt ingesteld. Daarbij is van belang dat alle partijen zich reeds uitvoerig hebben uitgelaten over de gebeurtenissen in 2007; de tijd en kosten die daarmee zijn gemoeid, zijn al gespendeerd. Voorts is van belang dat tussentijdse cassatie leidt tot aanzienlijke vertraging van de procedure, die al zes jaar loopt. Bovendien geldt dat in ieder geval inhoudelijk zal moeten worden geoordeeld over de omstandigheden uit 2008, zodat deze zaak ook zonder de gebeurtenissen van 2007 omvangrijk en complex is; hier kan zich dus niet de situatie voordoen dat de hele procedure achteraf onnodig blijkt te zijn geweest als in cassatie op dit punt uiteindelijk anders zou worden beslist. Al met al acht het hof de belangen van een goede procesorde meer gediend met voortprocederen dan met interimcassatie. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3.14
Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in het incident:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Fortis c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [appellanten] bepaald op nihil aan verschotten en € 894,- aan salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 14 april 2015 voor memorie van antwoord in het incidenteel appel;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.