Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Wijziging van eis
6.De beoordeling van het hoger beroep
grief Imet onder meer het betoog dat de hond sinds augustus 2014 bij [appellant] verbleef en inmiddels (hoog)zwanger was, waardoor het spoedeisend belang niet aan de orde was. Gelet op het op het standpunt van [geïntimeerde] dat hij het bezit van de hond onvrijwillig heeft verloren toen [appellant] de hond op 12 augustus 2014 eigenmachtig in zijn auto heeft meegenomen, valt dit laatste niet in te zien. Ook het tijdverloop tussen 12 augustus 2014 en 11 november 2014, de dag waarop de kort gedingdagvaarding aan [appellant] is betekend, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat [geïntimeerde] in de tussentijd niet heeft stilgezeten: hij heeft direct aangifte gedaan, zijn (toenmalige) advocaat heeft [appellant] bij brief van 29 augustus 2014 gesommeerd tot teruggave van [hond 1] over te gaan bij gebreke waarvan [geïntimeerde] zich op rechtsmaatregelen zal beraden en er is tussen partijen overleg geweest over een minnelijke regeling, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt.
grieven I en IIwordt op zichzelf niet opgekomen tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over de bewijslastverdeling, maar wordt ook in hoger beroep enkel de vraag aan de orde gesteld welke afspraken er nu precies tussen partijen zijn gemaakt en of [geïntimeerde] in de nakoming daarvan is tekort geschoten. Volgens [appellant] heeft hij met [geïntimeerde] de in rov. 4.3 genoemde afspraak gemaakt. [geïntimeerde] is in de nakoming daarvan tekort geschoten omdat hij weigert nog twee nestjes te fokken. Om die reden heeft [geïntimeerde] de bruikleenovereenkomst met [geïntimeerde] ontbonden en volgt uit de tussen partijen als gevolg daarvan ontstane ongedaanmakingsverbintenissen, zo begrijpt het hof het standpunt van [appellant], dat [geïntimeerde] [hond 1] en de uit haar geboren pups moet teruggeven aan [appellant] als eigenaar. [appellant] onderbouwt zijn stelling omtrent de tussen partijen gemaakte afspraken met in eerste aanleg als producties (2-10) overgelegde verklaringen. Twee van die verklaringen hebben betrekking op hetgeen ‘mevrouw [geïntimeerde]’ over de gemaakte afspraken zou hebben gezegd (productie 2, de verklaring van [X] en productie 3a, de verklaring van [Y]). De overige verklaringen hebben betrekking op hetgeen anderen met [appellant] ter zake van hun hond hebben afgesproken en missen daardoor relevantie.
Grief IIIbouwt blijkens de toelichting voort op de voorgaande grieven en deelt hetzelfde lot.
Grief V(grief IV ontbreekt) heeft geen zelfstandige betekenis.