Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende
gebleken. [ex-partner]heeft als (formeel) bestuurder van [bedrijf 1] een doorstart gemaakt met de onderneming die [appellant] tevoren - in de periode voorafgaand aan zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling - als eenmanszaak dreef. Die onderneming is vervolgens in staat van faillissement verklaard. In een brief van 28 maart 2014 heeft de curator in het faillissement van [bedrijf 1] (verder: de curator) aan de voormalig rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van [appellant] geschreven dat in het desbetreffende faillissement ‘
een beeld naar voren is gekomen dat niet de statutair directeur[ex-partner] maar haar ex-echtgenoot[appellant], degene was die het bedrijf feitelijk leidde.(…) Voor hij in de WSNP kwam had hij ook een transportbedrijf (…) [appellant] is ook degene die ik heb gesproken toen het faillissement was uitgesproken. (…) Van haar [ex-partner]heb ik nooit iets vernomen.’
Bij de stukken bevinden zich diverse brieven en e-mailberichten en voorts een proces-verbaal van aangifte. In die stukken is het volgende te lezen.
In diverse e-mailberichten van juni 2013 richt [persoon A] zich enkele keren tot [appellant]met het verzoek om loonbetaling.
In de brief van [Persoon B] aan de curator van 18 oktober 2013 is te lezen:
“(…) In de 2e helft van de maand juli maakte [appellant] aan het personeel kenbaar dat zij maar naar ander werk moesten uitkijken want hij had zijn faillissement aangevraagd. (…)”.
In het e-mailbericht van 12 november 2013 schrijft [persoon C] aan genoemde curator:
“(…) tijdens mijn werktijd bij [bedrijf 1] alleen maar contact gehad met[appellant]. Ik heb [ex-partner]nooit gesproken of contact mee gehad. (…)”.
In het e-mailbericht van 13 november 2013 schrijft [persoon D] aan de curator:
“(…) het zal zeggen en schrijven in 3,5 jaar tijd zijn voorgekomen dat ik een maal of 7 contact heb gehad met [ex-partner] en dat was dan alleen als ik [appellant] niet te pakken kon krijgen. In het begin ben ik ook een maal of 2 a 3 bij de zaak geweest en altijd was de[appellant] daar ik heb[ex-partner] zelfs nog nooit gezien. (…)”.
In het proces-verbaal van aangifte van politie-teambureau Winterswijk van 29 november 2013 verklaart [Persoon B]:
“(…) Ik heb mijn baas,[appellant] ook toendertijd aangesproken op het feit dat er kennelijk door [bedrijf 1] niets is overgemaakt naar de [gerechtsdeurwaarder]. Daarop meldde hij mij: “die deurwaarder is gek, ik regel dat wel even voor jou”. (…)”en
“(…) Ik heb vanochtend nog contact gehad met[appellant], mijn baas bij [bedrijf 1]Volgens hem zou alles overgemaakt zijn en hij ging hij een en ander nog wel uitzoeken. Ik wil daar niet op wachten en verwacht daar eigenlijk ook niets van. (…)”.
Uit de stukken blijkt voorts van een verklaring van [persoon E] van [bedrijf 2] te [vestigingsplaats], een grote opdrachtgever van [bedrijf 1], waarin zij meldt dat alle zaken via [appellant] liepen en dat hij “heer en meester” was bij [bedrijf 1].