Uitspraak
Q-Estate,
[B.V. X],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
vraagt hoe wordt omgegaan met het risico bij een herroepelijke vergunning. Wie vergoed de door de aannemer gemaakte kosten? [R](hof: de heer [R] jr. van [B.V. X])
geeft aan dat dit risico bij [B.V. X] BV ligt. De door de aannemer gemaakte kosten worden vergoed door [B.V. X] BV. Q-Estate zal deze strategie en risicoverantwoordelijkheid doorgeven aan de bouwkundig aannemer.
opgemerkt dat u in het geheel geen fysieke werkzaamheden ter plaatse heeft uitgevoerd vanaf de datum van het ondertekenen van het contract, terwijl mijn cliënte daar meerdere malen op heeft aangedrongen.
) brief u. Ik verzoek u dan ook omgaand de bevestiging te zenden waar ik om heb gevraagd.
Het terrein is vorig jaar reeds geëgaliseerd, er hebben snoei- en kapwerkzaamheden plaatsgevonden, de maatvoering in het terrein is volgens bouwvergunning/tekening uitgezet, het voorterrein is geëgaliseerd en ontdaan van bebossing en afval/puin, de vijver is uitgediept, de ontsluiting op het park is uitgegraven, de ontsluiting op het park is voorzien van een vlijlaag, de entree naar de bestaande woning is hersteld en voorzien van een vlijlaag, de nieuwe hoofdentree is verbreed en tevens voorzien van een vlijlaag, de bouwputten van de modelwoningen zijn uitgegraven en voorzien van een gestabiliseerd zandpakket, de funderingsisolatie is geplaatst inclusief de wapening….
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De bezwaren tegen de akte van Q-Estate d.d. 7 oktober 2014
5.De bespreking van de grieven
grieven 2 tot en met 9leggen het geschil tussen partijen (nagenoeg) in volle omvang aan het hof voor. Beide partijen beroepen zich op ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst op grond van tekortkomingen van de ander. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag welk van beide beroepen op ontbinding slaagt en welke gevolgen die ontbinding heeft.
grieven 2 tot en met 5kunnen dan onbesproken blijven, behalve voor zover het in de toelichting op die grieven gestelde tevens relevant is als verweer tegen de door [B.V. X] ingeroepen ontbinding.
grief 7terecht geklaagd dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet reeds uit de geciteerde correspondentie vanaf 12 mei 2011 voldoende blijkt dat Q-Estate is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat deze tekortkomingen de ontbinding door [B.V. X] zouden rechtvaardigen. Dit volstaat niet als motivering. Dit wil echter nog niet zeggen dat de beslissing van de rechtbank vernietigd moet worden. Thans zal op basis van het over en weer gestelde door het hof onderzocht moeten worden of Q-Estate is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en of deze tekortkomingen de ontbinding door [B.V. X] rechtvaardigen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
- De wegen waren ongeveer voor 50% zijn aangelegd. Een deel van de wegen is te laag en schuin aangelegd.
- Wij hebben in het geheel geen groenvoorzieningen aangetroffen.
- De tuinen rond de woningen waren niet aanwezig.
- De parkeerplaatsen zijn niet aangelegd.
- De vijver is niet netjes gemaakt.
- Het gehele park is niet geëgaliseerd.
grieven 6 en 8klaagt Q-Estate dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar gevorderde waardevergoeding ex artikel 6:271 in verbinding met artikel 6:272 BW. Zij stelt deze vordering op een bedrag van € 419.555,36. Daarnaast maakt zij aanspraak op schadevergoeding ter grootte van € 1.961.635,-. Naar het hof begrijpt, is die schadevergoeding gebaseerd op de door Q-Estate ingeroepen ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkomingen van [B.V. X] (artikel 6: 277 BW). Nu hiervoor is beslist dat Q-Estate daarin niet wordt gevolgd, heeft zij geen aanspraak op schadevergoeding.
wijziging/aanvulling van de grondslag van de eis. Tegelijkertijd is evenwel tussen partijen de schadestaatprocedure aanhangig. De stukken daarvan zijn overgelegd. [B.V. X] vordert in die procedure een bedrag aan schadevergoeding van € 3.499.711,22. In die procedure zal de rechtbank echter bij de begroting van de schade moeten betrekken de afwikkeling van de wederzijdse restitutieverplichtingen. De aan [B.V. X] op grond van artikel 6:277 BW toekomende schadevergoeding dient immers te worden gevonden door vergelijking van twee denkbare vermogenssituaties: enerzijds die welke zou zijn voortgevloeid uit een in alle opzichten onberispelijke nakoming, anderzijds die welke zou resulteren uit een ontbinding zonder schadevergoeding,
na afwikkeling van de daaruit voortvloeiende restitutieverplichtingen. Q-Estate heeft in verband daarmee in de schadestaatprocedure een beroep op gedaan op verrekening met de door haar gestelde waardevergoeding (conclusie van antwoord in de schadestaatprocedure onder 69). Ook in die procedure stelt zij dit bedrag op € 419.555,36 (conclusie van antwoord in de schadestaatprocedure onder 71). Dat betekent dat de vordering van Q-Estate waarmee zij thans haar eis wenst te vermeerderen reeds als verrekenbare tegenvordering integraal onderdeel is van de schadestaatprocedure. Hiermee strookt niet om die vordering ook in het onderhavige appel bij wijze van eisvermeerdering in te stellen. Als het hof die eisvermeerdering zou toestaan, dan zou met het wijzen van arrest moeten worden gewacht totdat in de schadestaatprocedure een onherroepelijke uitspraak is gewezen. Slechts in het geval dat de uitkomst van die schadestaatprocedure zou zijn dat van de vordering van [B.V. X] ad € 3.499.711,22 een lager bedrag toewijsbaar zou zijn dan
grieven 9(beslag en proceskosten) missen zelfstandige betekenis en falen dan ook.