ECLI:NL:GHARL:2015:1074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
13/01266
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2009 niet-ontvankelijk is verklaard. De aanslag, met dagtekening 7 december 2011, was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 33.500, waarbij een ondernemingsverlies van € 5.300 was vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, omdat de termijn voor indiening op 18 januari 2012 eindigde. Belanghebbende betwistte de datum van bekendmaking van de aanslag en stelde dat hij deze pas kort voor de indiening van zijn bezwaar had ontvangen.

Tijdens de zitting bij het Hof werd de stelling van belanghebbende dat de aanslag niet tijdig was ontvangen, niet gevolgd. Het Hof oordeelde dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/01266
uitspraakdatum: 17 februari 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2013, nummer AWB 13/1202, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 december 2011 voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.500. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 5.300 als ondernemingsverlies vastgesteld. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 9.241.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 8 mei 2012 ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 november 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de Inspecteur veroordeeld in het griffierecht van € 44 alsmede in de proceskosten van belanghebbende tot het bedrag van € 472.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014 te Leeuwarden. Namens belanghebbende is daar, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. [A]. Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is hervat. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gestuurd.
1.7
De Inspecteur heeft op verzoek van het Hof nadere stukken ingediend. Namens belanghebbende is hierop schriftelijk gereageerd.
1.8
Partijen hebben toestemming gegeven tot het achterwege blijven van een nadere zitting, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in 2009 een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma tezamen met [B]. De activiteiten van de onderneming bestonden uit de exploitatie van horecaondernemingen, en in het bijzonder de huur en verhuur van horecapanden.
2.2
Voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur bij beschikking met dagtekening 11 november 2011 het te verrekenen ondernemingsverlies vastgesteld op € 14.939. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak van 27 februari 2012 afgewezen.
2.3
Voor het jaar 2009 heeft belanghebbende aangifte in de IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.500, rekening houdend met een te verrekenen verlies van € 5.300.
2.4
Met dagtekening 7 december 2011 is voor het jaar 2009 de aanslag in de IB/PV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.500. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 5.300 als ondernemingsverlies vastgesteld. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 9.241.
2.5
In het hiertegen gerichte bezwaarschrift met dagtekening 7 februari 2012, bij de Inspecteur ingekomen op 8 februari 2012, van [C] AA - de toenmalig gemachtigde van belanghebbende - is als volgt vermeld:
“(…)
Bezwaarschrift
Belastingplichtige: (…)
Aanslagnummer: [000000]
Beconnummer: [000001]
(…)
Hierbij maak ik namens bovengenoemde belastingplichtige bezwaar tegen de aan belastingplichtige opgelegde aanslag Inkomstenbelasting / Premies Volksverzekeringen 2009, dagtekening 7 december 2011.
Er is door ons op 9 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de aanslag Inkomstenbelasting Premies Volksverzekeringen 2008, dagtekening 11 november 2011. Conform de door ons ingediende aangifte 2008 is nog verliesverrekening mogelijk van € 26.495,-. Wij verzoeken u het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) voor 2009 vast te stellen op € 12.305. (…)”
2.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gericht aan de toenmalig gemachtigde van belanghebbende als volgt geoordeeld:
“(…)
Op 8 februari 2012 ontving ik uw brief waarin u namens [belanghebbende], (…) bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen 2009, aanslagnummer [000000], dagtekening van het aanslagbiljet 7 december 2011.
Samenvatting van uw bezwaar
U maakt bezwaar tegen het niet meenemen van het verlies over het jaar 2008.
Beoordeling van uw bezwaar
Het verlies is juist vastgesteld. Het bezwaar over het jaar 2008 is op 27 februari 2012 afgewezen. (Zie bijgevoegde afwijzingsbeschikking).
Nu er voor 2008 niets is veranderd is de verlies-verrekening in 2009 goed geweest.
Beslissing
Ik wijs uw bezwaar af.
(…)”
2.7
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift betreffende het jaar 2009 buiten de daartoe gestelde termijn is ingekomen omdat, gelet op de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de termijn daartoe eindigde op 18 januari 2012. Daarbij heeft de Rechtbank geoordeeld dat niet is gesteld of gebleken van feiten en omstandigheden die de te late indiening verschoonbaar maken als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.8
De Inspecteur heeft in hoger beroep een rapport ingezonden betreffende de vraag op welke datum de aanslag is aangeboden aan een postbedrijf ter bezorging. In dit rapport is, voor zover relevant, als volgt vermeld:
“(…)
4. Betrokkene
Naam: (belanghebbende)
(…)
Nummer beschikking: [000000]

5.Onderzoek

Ik heb op 16 oktober 2014, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:
- DAS (digitaal Archief Systeem)
- ABS (Aanslag Belastingen Systeem)
- DACAS (COA-Archiefgegevens)
- BBA (Belastingdienst brede Berichten Administratie)
- TSOP (Time Sharing Option Production)
- ZP05 (SAP Dispositielijst)
- VA03 (SAP Verkooporderoverzicht).
Ik heb in ABS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat er onder het BSN/sofinummer [000000] een aanslag met een einddatum 22-11-2011 is opgelegd en dat er een uitgaand bericht t.b.v een Definitieve aanslag voor de IB/PV met aanslagnummer [000000] en dagtekening 07-12-2011 is geregistreerd.
Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat er op 27-11-2011 een bericht is verzonden/ontvangen betreffende een Papieren_Formulier ter aanlevering van de Appl. ABS.
Ik heb in een query vanuit TSOP ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat er op 27-11-2011 een document als sjabloon DA IB t.b.v. het BSN [000000] in een partij met het VOLGNR en RUNID N0114975 is geregistreerd t.b.v. de applicatie DAS.
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat er op 29-11-2011, onder de zoeksleutel [000000], een document Aanslag 2009 IB/PV met dagtekening 7 december 2011 is gearchiveerd.
Ik heb in DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat er op 30-11-2011 een aanslag is geregistreerd met aanslagnummer [000000] met dagtekening 07-12-2011.
Ik heb in een schermweergave vanuit de SBIE-Base, inzake het document Aanslag 2009 IB het volgende waargenomen:
Dat onder het FINUMMER [000000] met dagtekening 20111207 een GENNO 3630 is geregistreerd.
Ik heb in ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in een samengestelde partij documenten genaamd, C51093/C52093 CAV Vrl./DEF./V.N.aansl. met RUNID s6780/6782 en generatienummer g3627tm30 in een aantal van 14.487 en 13.799 stuks.
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met RUNID s6780/6782 en generatienummer g3627tm30 op 29-11-2011 is aangeboden aan TNT ter postbezorging.
Ik heb in VA03 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2009 IB waargenomen:
Dat de partij met RUNID s6780/6782 en generatienummer g3627tm30 met verkooporder 7002195871 en 7002195872, als Variant 21 en 22, in een aantal van 14.487 en 13.799 tijdig en zonder problemen zijn verzonden.
Met postbedrijf TNT heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2011 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als RUNID s6780/6782 en generatienummer g3627tm30 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil is of het bezwaar van belanghebbende tegen de onderhavige aanslag en beschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, tot ontvankelijk verklaring van het bezwaar en – zo begrijpt het Hof - tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling ervan.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Rechtbank heeft in haar oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de aanslag in de IB/PVV 2009 is aangevangen op 8 december 2011, zijnde de dag na die van dagtekening van die aanslag.
4.2
Belanghebbende betwist de datum van bekendmaking van de aanslag in de IB/PVV 2009 en betwist, in samenhang daarmee, de aanvang van de bezwaartermijn. Belanghebbende stelt dat hij de aanslag pas heeft ontvangen kort voor 7 februari 2012, de dagtekening van zijn bezwaarschrift. Volgens belanghebbende is er om die reden geen sprake van overschrijding van de bezwaartermijn leidend tot niet-ontvankelijkheid daarvan.
4.3
De termijn voor het instellen van bezwaar vangt op de voet van artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Volgens artikel 5 van de AWR geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de aanslag.
Volgens artikel 3:41 van de Awb in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, wordt de aanslag vervolgens bekend gemaakt door toezending of uitreiking van het door de Inspecteur opgemaakte aanslagbiljet.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie kan, indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39 245, ECLI:NL:HR:2004:AO5063). Deze regel lijdt, voor zover relevant, uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de Belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
4.5
Uit de stukken van het geding blijkt dat het aanslagbiljet op juiste wijze is geadresseerd.
4.6
Belanghebbendes stelling in hoger beroep behelst dat de aanslag niet tijdig, dat wil zeggen kort na de bekendmaking daarvan, door hem is ontvangen en dat dit niet tijdig ontvangen van de aanslag niet anders kan zijn dan het gevolg van de handelwijze van de Belastingdienst of van de postbezorging in opdracht van de Belastingdienst, hetgeen niet voor zijn risico behoort te komen. Het Hof volgt belanghebbende niet in die redenering.
4.7
Op grond van de stukken van het geding acht het Hof niet aannemelijk dat de dagtekening van het aanslagbiljet (7 december 2011) niet is gelegen na de datum van de terpostbezorging (29 november 2011) en dat de aanslag op de juiste wijze overeenkomstig 3:41 Awb bekend is gemaakt. Hierbij betrekt het Hof:
- de in 2.8 beschreven gang van zaken bij de Belastingdienst waarmee aannemelijk is geworden dat de aanslag op 29 november 2011 aan het postbedrijf TNT ter verzending is aangeboden,
- dat de aanslag juist te naam gesteld is en ook door belanghebbende is ontvangen,
- dat in het bezwaarschrift van 7 februari 2012, opgesteld door de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, wel wordt gerefereerd aan het bezwaar betreffende het jaar 2008 maar niet is gerefereerd aan een latere ontvangst van het aanslagbiljet dan de dagtekening.
Met hetgeen is gesteld en aangedragen, heeft belanghebbende voorts geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan een uitzondering zou moeten worden gemaakt op de in 4.4 geformuleerde hoofdregel.
4.8
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de stelling dat hij minimaal tweemaal per week zijn postbus ledigde. Nu de Inspecteur deze stelling niet betwist, gaat het Hof aan het bewijsaanbod voorbij.
4.9
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende draagt de bewijslast hiervan. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met betrekking tot deze stelling onvoldoende gesteld of aannemelijk gemaakt om te komen tot het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
SlotsomGelet op het voorgaande zal het hoger beroep ongegrond worden verklaard.

5.Proceskosten

Nu het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is, ziet het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
Wegens verhindering van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
De beslissing is op 17 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 februari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.