ECLI:NL:GHARL:2015:10176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
WETVVS 2015/031
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen voorgenomen beslissing tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen in Polen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2015 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde, die zich in Nederland bevindt en tegen de voorgenomen beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie heeft geprotesteerd. De veroordeelde, geboren in Polen en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, heeft bezwaar gemaakt tegen de overdracht van zijn gevangenisstraffen aan Polen voor verdere tenuitvoerlegging. Het hof heeft geconstateerd dat slechts één van de opgelegde gevangenisstraffen in aanmerking komt voor tenuitvoerlegging in Polen, omdat dit vonnis onherroepelijk is geworden na 5 december 2011. De overige twee vonnissen vallen onder het WOTS-regime.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere veroordelingen van de veroordeelde en de argumenten van zowel de veroordeelde als de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gesteld dat de minister in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing heeft kunnen komen, maar het hof heeft geoordeeld dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging in Polen kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde. Het hof heeft de bezwaren van de veroordeelde gegrond verklaard voor de zaken die onder het WOTS-regime vallen, terwijl het bezwaar ongegrond is verklaard voor de zaak die onder de WETVVS valt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om bij de afweging van belangen rekening te houden met de mensenrechten en de omstandigheden in de Poolse gevangenissen. Het hof heeft geconcludeerd dat de veroordeelde meer binding heeft met Polen dan met Nederland, en dat de omstandigheden in de Poolse gevangenissen niet automatisch uitsluiten dat de tenuitvoerlegging daar kan bijdragen aan de re-integratie van de veroordeelde. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.

Uitspraak

WETVVS 2015/031

Beslissing d.d. 21 mei 2015

De kamer van het hof, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie, heeft te beslissen op het bezwaarschrift op grond van artikel 2:27, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS), op 2 februari 2015 ingekomen ter griffie van dit hof, van de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Polen),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
hierna te noemen: de veroordeelde.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) om een aantal uitspraken waarbij aan veroordeelde gevangenisstraffen zijn opgelegd aan Polen toe te zenden, met het oog op (verdere) tenuitvoerlegging aldaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de voorgenomen beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 januari 2015;
- het bezwaarschrift van 30 januari 2015, ingekomen ter griffie van het hof op 2 februari 2015;
- de aanvulling op het bezwaarschrift van de raadsvrouw van veroordeelde van 9 februari 2015, ingekomen ter griffie van het hof op 11 februari 2015, met bijlagen;
- de brief van de raadsvrouw aan het hof van 6 mei 2015, met bijlagen;
- de door de raadsvrouw ter zitting overgelegde pleitnota.
Het hof heeft ter zitting van 7 mei 2015, met bijstand van een tolk in de Poolse taal, gehoord de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.B. Brouwer Porte, advocaat te Westerbork, en de advocaat-generaal, mr. G.J. de Haas.

Overwegingen

Onherroepelijke uitspraken van de Nederlandse strafrechter
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 12 april 2007 in de zaak met parketnummer 01/835223-06 ter zake afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 27 april 2007.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 10 februari 2009 in de zaak met parketnummer 05/502502-08 ter zake diefstal door meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 april 2007 voor een gedeelte groot 2 weken (parketnummer 01/835223-06). Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 6 augustus 2011.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 8 november 2011 in de zaak met parketnummer 01/889059-08 ter zake doodslag en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels en diefstal, onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 29 augustus 2012.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De veroordeelde en zijn raadvrouw hebben bezwaar gemaakt tegen de verdere tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraffen in Polen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat:
  • Polen een voorbehoud heeft gemaakt als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het Kaderbesluit (2008/909/JBZ) dat geldt tot 5 december 2016. In voorkomende gevallen dient dientengevolge de WOTS-procedure en niet de WETVVS-procedure te worden toegepast;
  • de WETVVS op 1 november 2012 in werking is getreden. Gelet op de data waarop de vonnissen onherroepelijk zijn geworden, mocht veroordeelde er op vertrouwen dat hij zijn straf in Nederland uit zou mogen zitten en dat de nieuwe regels van de WETVVS niet op zijn situatie toepasselijk zouden zijn. Daarbij heeft de raadsvrouw ook gewezen op het feit dat veroordeelde in 2011 aan Nederland is overgeleverd en dat eerst vier jaar na dato het voornemen is ontstaan om de tenuitvoerlegging van voornoemde straffen over te dragen aan de Poolse autoriteiten;
  • niet is gebleken dat de minister zich ervan heeft vergewist dat de tenuitvoerlegging in de staat van tenuitvoerlegging kan bijdragen aan de maatschappelijk re-integratie van veroordeelde in die staat. De Poolse autoriteiten hebben het reclasseren van veroordeelden niet hoog in het vaandel staan. De maatschappelijk re-integratie begint in de Penitentiaire Inrichting. Veroordeelde heeft in de penitentiaire inrichting in Nederland laten zien volop en met goed resultaat te werken aan die re-integratie. Bovendien is het Poolse detentieklimaat vele malen zwaarder dan dat in Nederland;
  • veroordeelde er geen vertrouwen in heeft dat de Poolse autoriteiten hem op de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling, medio maart 2018, ook daadwerkelijk onder voorwaarden in vrijheid zullen stellen. Niet is gebleken dat de minister rekening hiermee heeft gehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft de volgende aspecten in aanmerking genomen:
  • Slechts de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf met parketnummer 01/889059-08 komt voor verdere tenuitvoerlegging in Polen op grond van de WETVVS in aanmerking nu dit vonnis onherroepelijk is geworden na 5 december 2011. Een en ander volgt uit de correspondentie van het openbaar ministerie met de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Op de overige twee vonnissen is derhalve het WOTS-regime van toepassing;
  • Bij de overlevering van de zaak met parketnummer 01/889059-08 aan de Nederland is een terugkeergarantie bedongen in dier voege dat veroordeelde na het onherroepelijk worden van genoemde strafzaak weer terug zou keren naar Polen.
  • Daarnaast is veroordeelde ongewenst verklaard in Nederland en kan hij in Nederland derhalve niet resocialiseren.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan pas worden gezegd dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot de voorgenomen beslissing tot strafoverdracht in het kader van de WETVVS heeft kunnen komen indien die beslissing in strijd is met de mensenrechten. Weliswaar is in Polen sprake van een ander detentieklimaat dan in Nederland, maar dat maakt nog niet dat kan worden gezegd dat dat klimaat in strijd is met de mensenrechten. Er is geen sprake van schending van het beginsel van rechtszekerheid nu veroordeelde blijkens de terugkeergarantie bij diens overlevering aan Nederland wist dat hij terug zou moeten naar Polen na berechting van zijn strafzaak in Nederland. Verder heeft veroordeelde meer binding met Polen dan met Nederland.
Alles afwegende heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de minister in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing is kunnen komen voor zover het de zaak met parketnummer 01/889059-08 betreft en derhalve dient het bezwaar volgens de advocaat-generaal in zoverre ongegrond te worden verklaard. Voor de overige twee zaken dient het bezwaar gegrond te worden verklaard, nu in die zaken de weg van de WOTS gevolgd moet worden.
Het oordeel van het hof
Welke vonnissen?
Het hof volgt de advocaat-generaal in zijn standpunt met betrekking tot de vonnissen die in deze procedure aan de orde zijn. Voor zover het bezwaarschrift zich richt tegen de voorgenomen beslissing van de minister tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen opgelegd bij vonnis met parketnummer 01/835223-06 en bij vonnis met parketnummer en 05/502502-08 dient het aldus gegrond te worden verklaard. Daarbij merkt het hof ten overvloede op dat de gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 01/835223-06 reeds door veroordeelde lijkt te zijn uitgezeten .
Voorbehoud Polen en rechtszekerheid
Het oordeel over de vraag of Polen zich op het door Polen gemaakt voorbehoud kan of zal beroepen is niet aan Nederland. Daar komt bij dat bij beschikking van 29 juli 2008 de arrondissementsrechtbank in Sieradz (Polen) heeft beslist dat veroordeelde in het kader van de strafzaak met parketnummer 01/889059-08 wordt overgeleverd aan de justitiële autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden onder de voorwaarde dat veroordeelde wordt teruggezonden naar de Republiek Polen nadat de gerechtelijke procedure in die zaak is beëindigd. Veroordeelde kon derhalve weten dat hij na de berechting in Nederland zou terugkeren naar Polen.
De voorwaarden
Op grond van art. 2:27 lid 4 WETVVS heeft het hof de vraag te beantwoorden of de minister bij afweging van de betrokken belangen met betrekking tot de zaak met parketnummer 01/889059-08 in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen.
Het hof zal eerst nagaan of aan de formele voorwaarden is voldaan.
Artikel 2:24 WETVVS luidt als volgt:
Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat worden gezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien:
  • a. de veroordeelde zich in Nederland of in de uitvoerende lidstaat bevindt; en
  • b. de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat met de toezending heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
  • c. de veroordeelde om de toezending heeft verzocht of daarmee heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
  • d. Onze Minister zich ervan heeft vergewist, al dan niet na overleg met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat, dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in die staat.
Ad a. De veroordeelde – die de Poolse nationaliteit heeft - bevindt zich in Nederland.
Ad b. Op grond artikel 2.25 WETVVS kan niet worden gezegd dat er sprake is van een geval waarin de instemming van Polen niet is vereist. Van instemming is niet gebleken, maar instemming behoeft eerst te worden gevraagd na de beslissing van het hof op het bezwaarschrift. Als Polen niet instemt, kan overdacht op grond van de WETVVS niet plaatsvinden.
Ad c. Uit art. 2:26 WETVVS blijkt dat de toestemming van de veroordeelde in dit geval niet is vereist.
Ad d. Van overleg met de bevoegde autoriteiten van Polen blijkt niet. Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een beschikking tot ongewenstverklaring van veroordeelde. Uit deze stukken valt onder meer af te leiden – voor zover in dit verband van belang - dat veroordeelde geboren en getogen is in Polen, hij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft in Nederland maar wel staat ingeschreven op een adres in Polen, naaste familie van hem daar woont en hij de Nederlandse taal niet, althans onvoldoende machtig is maar wel de Poolse taal. In 2006 is de veroordeelde naar Nederland gekomen om te werken. In 2008 is hij teruggegaan naar Polen waar hij is aangehouden in verband met strafbare feiten waarvoor hij in Nederland werd verdacht (het hof begrijpt: de zaak met parketnummer 01/889059-08). Naar het oordeel van het hof heeft de minister zich door een en ander na te gaan voldoende ervan vergewist dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Polen. Dat veroordeelde zich in de Penitentiaire Inrichting als een goed gedetineerde heeft gedragen, maakt dat niet anders.
Het hof heeft verder na te gaan of de minister ook overigens tot de voorgenomen beslissing kan komen. Het hof acht bij deze beoordeling onder meer van belang Inleidende overwegingen bij de artikelen 9 en 17 van Kaderbesluit 2008/909. Deze luiden als volgt:
(9) De tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat dient de reclassering van de gevonniste persoon te bevorderen. Wanneer de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zich ervan vergewist of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat zal bijdragen aan de reclassering van de betrokkene, dient zij rekening te houden met factoren als zijn verbondenheid met de tenuitvoerleggingsstaat, meer bepaald met de overweging of het voor hem de plaats is waarmee hij familiale, taalkundige, culturele, sociale, economische of andere banden heeft.
(17) In dit kaderbesluit wordt met de staat waar de gevonniste persoon „woont”, de staat bedoeld waarmee hij verbonden is uit hoofde van een gewone verblijfplaats en, bijvoorbeeld, familiale, sociale of professionele banden.
Voor de stelling dat verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde straf door Polen zal bijdragen aan de reclassering van betrokkene spreken in het bijzonder de volgende punten.
Veroordeelde is geboren en getogen in Polen en staat op een adres in Polen ingeschreven. Veroordeelde spreekt geen, althans onvoldoende Nederlands, maar wel Pools. Zijn familie is woonachtig in Polen. Veroordeelde heeft slechts ongeveer twee jaren in Nederland verbleven en hier zwart werk verricht. In 2008 is hij teruggekeerd naar Polen en daar aangehouden ter zake strafbare feiten hier in Nederland gepleegd waarna veroordeelde door de Poolse autoriteiten is overgeleverd aan Nederland, waarbij door Polen de eerder vermelde terugkeervoorwaarde is gesteld. Sindsdien bevindt veroordeelde zich in Nederland in detentie.
Het hof komt daarom tot de conclusie dat er sprake is van een relatief sterke verbondenheid van veroordeelde met Polen en de Poolse samenleving, omdat Polen het land is waarmee hij de meeste familiale, taalkundige, culturele, sociale, economische of andere banden heeft, in ieder geval aanzienlijk méér dan met Nederland.
Het enkele feit dat de omstandigheden in Poolse gevangenissen slechter zouden zijn dan in Nederlandse gevangenissen heeft niet tot gevolg dat de tenuitvoerlegging in Polen niet zou kunnen bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Polen.
Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kan komen tot de voorgenomen beslissing tot overdracht aan Polen van de (verdere) tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 01/889059-08 aan veroordeelde opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf .
Ten slotte gaat het hof ervan uit dat de veroordeelde bij de verdere tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf in Polen niet later voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld dan na ommekomst van tweederde deel van de duur van de vrijheidsstraf, zoals bepaald in het vonnis van de Nederlandse rechter. Niet aannemelijk is geworden dat de Poolse autoriteiten veroordeelde niet of later voorwaardelijk in vrijheid zullen stellen dan in Nederland het geval zou zijn.

Beslissing

Het hof:
Verklaart het bezwaar ongegrond voor zover dat ziet op de zaak met parketnummer 01/889059-08.
Verklaart het bezwaar gegrond voor zover dat ziet op de zaken met parketnummers 01/835223-06 en 05/502502-08.
Aldus gedaan door
mr J.A.W. Lensing als voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr M.J. Stolwerk als raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.A.B. van Weegen als griffier,
en op 21 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.