ECLI:NL:GHARL:2015:10175
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in verband met faillissementsgijzeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2015 uitspraak gedaan op een verzoek van de verdachte tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte was eerder door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren voor bedrieglijke bankbreuk, verduistering en witwassen. De rechtbank had de voorlopige hechtenis opgeheven, maar het hof moest nu beslissen over de voortzetting van deze hechtenis.
De verdachte had in de periode van 20 november 2014 tot en met 31 augustus 2015 in faillissementsgijzeling verbleven. De raadsman van de verdachte betoogde dat deze gijzeling onrechtmatig was en dat de periode van gijzeling meegeteld moest worden bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis. Het hof verwierp dit argument, omdat er een wezenlijk verschil is tussen voorlopige hechtenis en faillissementsgijzeling.
Het hof concludeerde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren en dat er geen redenen waren om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen. Het hof wees zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de verdachte af, waarbij het ook opmerkte dat schorsing van de voorlopige hechtenis om de opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan niet als een reëel alternatief werd gezien. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.