ECLI:NL:GHARL:2015:10102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
200.178.841/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in oktober 2015 hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter van 15 juli en 5 augustus 2015, waarin machtigingen tot uithuisplaatsing waren verleend. De vader verzocht om vernietiging van deze beschikkingen en afwijzing van de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI). De GI heeft op haar beurt verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep of bevestiging van de eerdere beschikkingen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2015, waarbij de vader, de GI en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige is geboren uit een verbroken relatie tussen de vader en de moeder, en dat er zorgen waren over de opvoedingssituatie. De vader heeft te maken met beperkingen en heeft intensieve ondersteuning nodig van zijn grootmoeder en een stichting. Ondanks zijn inspanningen is het hof van oordeel dat de vader niet in staat is om de zorg voor de minderjarige te dragen, wat heeft geleid tot de beslissing om de uithuisplaatsing voort te zetten.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank van 5 augustus 2015 bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, waarbij ook de rol van de grootmoeder als mogelijke netwerkpleegouder is besproken, maar de samenwerking met de ouders blijft een punt van zorg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.841/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/143018/FJ RK 15-706)
beschikking van de familiekamer van 17 december 2015
inzake
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (verder ook te noemen: de rechtbank), van 15 juli 2015 en 5 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 15 juli 2015 en 5 augustus 2015. Hij heeft verzocht de beschikkingen van 15 juli 2015 en 5 augustus 2015 te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzoeken af te wijzen.
2.2
De GI heeft op 16 november 2015 een verweerschrift ingediend en daarin verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Bij het hof is voorts op 2 november 2015 binnengekomen het
proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 29 juli 2015.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2015 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] . Voorts is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Mevrouw [D] , moeder vaderszijde (hierna: de grootmoeder) en de heer [E] (begeleider van de vader vanuit Stichting [F] ) zijn als informant aanwezig geweest.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de vader en de moeder is [in] 2013 te [A] geboren de minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
[de minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank van 9 mei 2014 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van de rechtbank van 8 mei 2015 verlengd tot 9 mei 2016.
3.3
Bij mondeling verzoek van 15 juli 2015, gevolgd door het inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 16 juli 2015, heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265b BW een (spoed)machtiging te verlenen om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden en de af te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 15 juli 2015 heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 15 juli 2015 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 5 augustus 2015 heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 5 december 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Nadat de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de beschikking van de rechtbank van 15 juli 2015 ter zitting aan de orde is gesteld, heeft de vader zijn hoger beroep van deze beschikking ingetrokken. Het hof zal het hoger beroep in zoverre afwijzen.
4.2
Thans is daarom alleen nog het hoger beroep van de vader van de beschikking van de rechtbank van 5 augustus 2015 aan de orde.
4.3
Uit artikel 1:265b, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
4.4
Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat [de minderjarige] is geboren uit een relatie van twee ouders met een belast verleden, die beiden kampen met forse persoonlijkheidsproblematiek. Gedurende de zwangerschap van [de minderjarige] was sprake van huisvestingsproblemen en relatieproblemen, die gepaard gingen met geweld. De relatie van de ouders is kort na de geboorte van [de minderjarige] verbroken. [de minderjarige] verbleef toen wisselend bij de moeder en de vader.
4.5
[de minderjarige] heeft gedurende het eerste half jaar van de ondertoezichtstelling met de moeder bij [G] in [H] gewoond, waar zij een Ouder & Kind Trainingstraject hebben gevolgd. Toen de moeder in november 2014 heeft aangegeven dat zij de zorg voor [de minderjarige] niet meer aan kon, is [de minderjarige] bij de vader gaan wonen.
4.6
De vader is zwakbegaafd, is gediagnosticeerd met ADHD en PDD-NOS en kampt met de gevolgen van traumatische gebeurtenissen uit zijn jeugd. Gebleken is dat hij slechts met intensieve begeleiding vanuit zowel stichting [F] als zeer intensieve ondersteuning van de grootmoeder de zorg voor [de minderjarige] heeft gedragen. Ter zitting is vast komen te staan dat de begeleider van stichting [F] en de grootmoeder 's ochtends rond 10 uur bij de vader aanwezig moesten zijn om structuur in de ochtend te krijgen. De grootmoeder ondersteunde de vader dagelijks in de opvoeding, deed het huishouden en maakte het eten klaar. Meestal ging ze 's avonds na het avondeten weer naar huis, maar bleef dan wel bereikbaar voor als zich onverwachte situaties zouden voordoen. Om de vader te ontlasten, zorgde zij in elk geval de laatste periode voor de uithuisplaatsing wekelijks drie à vier dagen voor [de minderjarige] in haar thuissituatie. Ter zitting heeft de vader zelf ook aangegeven dat hij veel structuur nodig heeft en niet overvraagd moet worden.
4.7
De aanvankelijk door de GI voorgestane opname van de vader bij het Centrum [I] (verder te noemen: [I] ) heeft de vader afgewezen. Ter zitting heeft hij toegelicht dat een klinische opname voor hem in verband met zijn ADHD en PDD-NOS te ingrijpend is. De vervolgens (ambulant) bij [I] gestarte systeemgesprekken, als voorwaarde om plaatsing binnen het netwerk te onderzoeken, zijn niet goed verlopen, waarbij de moeder ervoor heeft gekozen om hier geen vervolg aan te geven. De vader, de moeder en de grootmoeder willen thans alle drie dat [de minderjarige] bij ieder van hen opgroeit.
4.8
Vast is komen te staan dat [de minderjarige] indertijd met spoed uit huis is geplaatst vanwege aanhoudende zorgen van de GI over de mogelijkheden van de vader om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Door de moeizame onderlinge samenwerking werd niet of nauwelijks zicht op de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige] verkregen, terwijl de noodzaak daartoe wel bestond.
4.9
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in staat is om samen met de hulpverlening de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Hij erkent dat de samenwerking moeizaam is verlopen mede vanwege ook de afstemming met de hulp die de vader reeds ontving via de GGZ en stichting [F] . Er is volgens de vader evenwel onvoldoende grond om de uithuisplaatsing te verlengen omdat niet is gebleken dat hij niet in staat is om met hulpverlening zelf de zorg voor [de minderjarige] te dragen.
4.1
Het hof is echter van oordeel dat die gronden wel aanwezig zijn. Het hof twijfelt niet aan de liefdevolle band die de vader met [de minderjarige] heeft en twijfelt ook niet aan de inspanningen die de vader heeft gepleegd om een goede vader voor hem te zijn. Feitelijk rustte de dagelijkse zorg (en verantwoordelijkheid) echter voor het merendeel op de schouders van de grootmoeder, terwijl ook niet te verwachten valt dat in de toekomst hierin verandering zal komen. Door zowel de grootmoeder als de vader is ook erkend dat die zeer intensieve ondersteuning van de vader noodzakelijk is en zal blijven. Ook door de GI is aangegeven dat de grootmoeder doorgaans een positieve en erg ondersteunde rol speelde in het gezin van de vader. Niettemin heeft haar intensieve hulp en ondersteuning, alsmede de ondersteuning van de stichting [F] , een uithuisplaatsing niet kunnen voorkomen. Vast is komen te staan dat de vader een beperkte draagkracht heeft en zich intensief heeft ingespannen, onder meer door de begeleiding van de grootmoeder en de stichting [F] te accepteren en therapie te volgen. Voor de GI was evenwel vaak niet bekend waar [de minderjarige] op welk moment verbleef, terwijl de vader ook niet altijd de adviezen van de grootmoeder accepteerde, waardoor strijd ontstond. De GI heeft aangegeven dat de grootmoeder inziet dat de vader [de minderjarige] niet de zorg kan bieden die hij nodig heeft en dat zij ook inziet dat dit ten koste gaat van [de minderjarige] . Meermalen heeft zij in het verleden aangegeven dat zij de vader niet langer kan ondersteunen in de zorg voor [de minderjarige] . In het belang van [de minderjarige] is de grootmoeder evenwel elke keer weer op haar besluit teruggekomen en is weer hulp gaan bieden. De GI deelt de zorgen van grootmoeder, maar heeft ook zorgen gesignaleerd met betrekking tot de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het besluit van de GI om toen extra hulp in te zetten heeft de vader zo getriggerd dat het gesprek is geëscaleerd en heeft mede geleid tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
4.11
Gelet op de bij de vader niet betwiste aanwezige (forse) beperkingen en zijn geringe draagkracht alsmede het feitelijk verloop van het verblijf van [de minderjarige] bij de vader is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de vader ook met intensieve ondersteuning niet in staat is de dagelijkse zorg en verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] te dragen.
4.12
Uit de overgelegde perspectiefbeslissing blijkt dat de GI het perspectief van [de minderjarige] evenmin bij de moeder ziet. De GI baseert deze beslissing op de resultaten van het Ouder & Kind Trainingstraject. Toen de moeder als onderdeel van dit traject met [de minderjarige] in [H] ging wonen, bleek dat zij niet gemotiveerd was voor behandeling. Noch het voeren van gesprekken met behandelaars en de jeugdzorgwerker, noch het organiseren van Signs of Safety-bijeenkomsten, noch ondersteuning vanuit het netwerk van de moeder hebben daar verandering in gebracht. Toen de moeder in november 2014 aangaf dat zij de zorg voor [de minderjarige] op dat moment niet langer aankon, is ook vanuit het Ouder & Kind Trainingstraject aangegeven dat er geen mogelijkheden meer waren om de moeder verder te trainen in haar ouderschapsvaardigheden. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder echter aangegeven dat zij weer mogelijkheden ziet om (op termijn) de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof is evenwel met de GI van mening dat niet valt te verwachten dat binnen een aanvaardbare termijn het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder ligt. Ook met intensieve hulpverlening is de moeder niet in staat gebleken de zorg en verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] te dragen, terwijl het ook niet gelukt is om [de minderjarige] in de weekenden bij de moeder te laten verblijven. De moeder zal eerst moeten laten zien dat zij wel in staat is om samen met haar nieuwe partner de volledige zorg en verantwoordelijkheid te dragen over het kindje waarvan zij thans in verwachting is.
4.13
Het hof ziet mogelijk nog wel een rol weggelegd voor de grootmoeder als netwerkpleegouder indien de vader maar ook de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn accepteren dat zij zelf niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen en achter een plaatsing van [de minderjarige] bij de grootmoeder kunnen staan. Wel zal dan door middel van onderzoek vast moeten komen te staan dat de grootmoeder de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aankan en niet overbelast zal raken. Voorts zal de grootmoeder bereid moeten zijn om de samenwerking met de GI en ook de ouders aan te gaan. Echter tot op heden staat met name de moeder niet achter een plaatsing bij de grootmoeder.
4.14
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het naar het oordeel van het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet. Het hof zal de beschikking van de rechtbank van 5 augustus 2015 daarom bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het hoger beroep van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 juli 2015;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 augustus 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. I.A. Vermeulen en mr. E.M. Kostense en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 december 2015 in bijzijn van de griffier.