Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
13 augustus 2014;
27 augustus 2014.
3.De vaststaande feiten
€ 11.126,- bruto. De man ontvangt sinds 1 januari 2013 een WW-uitkering van € 685,85 bruto per week, inclusief 8% vakantietoeslag.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
18 september 2014 heeft gereageerd.
Zoals we besproken hebben betaal ik voor [kind 1] vanaf nu € 150,- / maand. Partneralimentatie moet ik volledig opschorten. Rede: Ik ben werkeloos geworden. M.a.w. ik heb het niet. Kan niet eens m’n hypotheek betalen. Let op. Ik schort het op. Dat wil niet zeggen dat het niet komt”.
organisatie-/adviesbureau [verzoeker] Holding B.V. Nu uit de door de man overgelegde gepubliceerde balans per 31 december 2007 blijkt van een verlieslatende onderneming en de vrouw niet heeft onderbouwd dat het gezinsinkomen tijdens het huwelijk werd aangevuld met inkomsten uit die onderneming, heeft de vrouw haar stellingen over deze aanvulling van inkomsten onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof merkt naar aanleiding van de toelichting op grief I in het incidenteel hoger beroep nog op dat de draagkracht van de man, zoals hierna zal worden overwogen, lager uitkomt dan de hierna berekende behoefte van [kind 1]. Grief I van de vrouw in het incidenteel hoger beroep faalt.