ECLI:NL:GHARL:2014:9856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
200.161.070-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheer mr. W.M. van Schuijlenburg in hoger beroep verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2014 een verzoek tot wraking behandeld van raadsheer mr. W.M. van Schuijlenburg. Het verzoek werd ingediend door de gemachtigde van de verzoeker, die vreesde voor partijdigheid van de raadsheer. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de aanwezigheid van dossiers van het openbaar ministerie in de zittingszaal voordat de zaak van de verzoeker werd behandeld. De gemachtigde stelde dat dit de schijn van partijdigheid kon wekken, omdat de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie al in de zaal aanwezig was voor een andere zaak. De wrakingskamer oordeelde dat de zittingen openbaar zijn en dat het publiek, inclusief de gemachtigde, vrij is om de zittingen bij te wonen. De kamer concludeerde dat de aanwezigheid van de dossiers geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverde, aangezien de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie enkel aanwezig was voor de behandeling van een andere zaak. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, maar adviseerde wel om de instructies voor bodes te herzien om de toegankelijkheid van de zittingszaal voor het publiek te waarborgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Wrakingskamer
Rekestnummer: W200161.070/01
Zaaknummer: WAHV 200.137.643/01
Beschikking van 5 december 2014
in de zaak van

[verzoeker], wonende te [woonplaats],

verzoeker tot wraking,
gemachtigde:
de heer
[gemachtigde], wonende te [adres],
strekkende tot wraking van:

mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer in dit hof.

De procedure
In de zaak betreffende de behandeling van het hoger beroep van [verzoeker] ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) met het nummer WAHV 200.137.643/01, heeft de enkelvoudige kamer van het hof, bestaande uit
mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer, op 5 december 2014 zitting gehouden. Ter zitting is door de gemachtigde van de betrokkene mondeling een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van de genoemde raadsheer. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken.
Mr. Van Schuijlenburg heeft aan de wrakingskamer laten weten dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft bij die gelegenheid tevens kenbaar gemaakt dat bij hem niet de behoefte bestaat om te worden gehoord.
Het wrakingsverzoek is behandeld in openbare raadkamer op 5 december 2014. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde, [gemachtigde].
Ook is verschenen de gemachtigde van het openbaar ministerie, mr. K. van den Berg, die ook in die hoedanigheid aanwezig was ter zitting in de onderliggende WAHV-zaak.
Het wrakingsverzoek
[gemachtigde] heeft het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
Toen [gemachtigde], gelijktijdig met de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie, de zittingszaal betrad zag hij dat de dossiers van de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie reeds in die zaal aanwezig waren. Kennelijk was zij al in de zittingszaal geweest. De mogelijkheid heeft dus bestaan dat zij in een eerder stadium overleg met de behandelend raadsheer heeft gehad over de zaak van zijn cliënt. Daarbij komt dat [gemachtigde] eerder toegang had gevraagd tot de zittingszaal teneinde te controleren of van vooroverleg tussen betrokken raadsheer en vertegenwoordigster van het openbaar ministerie sprake was, maar die toegang is hem door de bode ontzegd. Daardoor is hem die controle onmogelijk gemaakt. Beide aspecten van de zaak maken dat bij [gemachtigde] de vrees is ontstaan dat de betrokken raadsheer partijdig is, welke vrees door de genoemde feiten en omstandigheden objectief gerechtvaardigd is.
De beoordeling
Een raadsheer kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de raadsheer uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een raadsheer jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de raadsheer kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de raadsheer in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die raadsheer objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
Op basis van het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer kan de volgende feitelijke gang van zaken worden vastgesteld.
Ter behandeling in hoger beroep van zaken op het gebied van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften hield de enkelvoudige kamer van het hof zitting op 5 december 2014. Dergelijke zittingen zijn openbaar. Mr. W.M. van Schuijlenburg was behandelend raadsheer. Op de rol stond om 12:30 uur, als eerste zaak van die middag, de zaak van een andere betrokkene dan de cliënt van [gemachtigde]. Om 12:45 diende, als tweede zaak, de zaak van de cliënt van [gemachtigde]. Als gemachtigde van het openbaar ministerie trad in alle zaken op mr. K. van den Berg. Laatstgenoemde is, nadat de bode de eerste middagzaak had uitgeroepen, even na 12:30 uur de zittingszaal in gegaan ter behandeling van die eerste zaak. Zij heeft al haar dossiers van de zaken die op de rol stonden op een tafel in de zaal neergelegd. In de zaal waren aanwezig de behandelend raadsheer en de griffier. De betrokkene in de eerste zaak bleek niet te zijn verschenen. Daarop heeft de behandelend raadsheer besloten dat die zaak later in de middag (als verstekzaak) zou worden behandeld en dat met de volgende zaak kon worden begonnen, zijnde de zaak van de cliënte van [gemachtigde]. De vertegenwoordigster van het openbaar ministerie heeft daarop de zaal verlaten om daarin korte tijd later, tegelijk met [gemachtigde], terug te keren.
[gemachtigde] heeft uit de aanwezigheid van de dossiers van de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie in de zittingszaal kennelijk en met juistheid afgeleid dat zij reeds in die zittingszaal geweest was. De behandeling van de eerste zaak vergde die aanwezigheid. Uit die zaaksgebonden aanwezigheid van de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie in die eerste zaak kan bezwaarlijk de schijn van partijdigheid in de volgende zaak op de rol, te weten die van de cliënt van [gemachtigde], worden afgeleid. Dat tussen de raadsheer en genoemde vertegenwoordigster, niettegenstaande het feit dat hun functioneel contact plaats vond in het kader van de eerste zaak, over de zaak van de cliënt van [gemachtigde] is gesproken vindt zijn weerlegging in de verklaring van de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie dat daarvan geen sprake is geweest.
Zittingen van de enkelvoudige kamer van het hof ter behandeling van hoger beroepen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn, zoals reeds vermeld, openbaar. Het publiek, waaronder [gemachtigde], mag dus gedurende de gehele zitting, derhalve zowel bij de behandeling van alle zaken als bij pauzes die veroorzaakt worden doordat de ene betrokkene de zaal verlaat en de andere daarin binnentreedt, aanwezig zijn. Indien hem bij de behandeling van de eerste zaak daadwerkelijk de toegang tot de zittingszaal is ontzegd, zoals [gemachtigde] stelt, was dat onjuist, maar kan daaraan nog steeds geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid worden ontleend, nu vaststaat dat de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie zich eerder dan [gemachtigde] in de zittingszaal bevond enkel en alleen omdat daar met de behandeling van een eerdere zaak werd begonnen. In de stelling van [gemachtigde] vindt de wrakingskamer wel aanleiding intern aandacht te vragen voor effectieve waarborging van het openbaar karakter van de zittingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, door bodes, voor zover nodig, (opnieuw) te voorzien van de instructie dat het publiek bij zittingen als genoemd aanwezig mag zijn, ook als (nog) niet een eigen zaak van de betrokkene behandeld wordt.
Voorgaande leidt tot het oordeel, dat het verzoek tot wraking van de raadsheer dient te worden afgewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof (wrakingskamer):
Wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.M. van Schuijlenburg.
Aldus gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, voorzitter, L. Janse en D.H. de Witte, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Zevenhuizen, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2014.