ECLI:NL:GHARL:2014:9782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
200.133.873
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht en loonvordering op grond van rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van [appellante] tegen Stichting Redemptio. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst die [appellante] had met Redemptio, waarbij zij op basis van een 0-urencontract werkte. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat [appellante] op 5 april 2006 in dienst trad en dat haar arbeidsomvang fluctuaties vertoonde. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst een omvang had van 27,5 uur per week, maar [appellante] stelde dat dit niet correct was en dat zij recht had op een groter aantal uren en bijbehorende betalingen.

In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend tegen de eerdere vonnissen en verzocht om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst een omvang had van 110 uur per maand. Het hof heeft vastgesteld dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW van toepassing is, omdat [appellante] structureel meer uren heeft gewerkt dan het contractueel overeengekomen aantal. Het hof heeft de loonvordering van [appellante] over de periode van 1 februari 2011 tot 1 september 2011 toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat Redemptio ook loon verschuldigd was voor de uren die [appellante] bij SCT had gewerkt, ondanks het feit dat deze werkzaamheden waren komen te vervallen.

Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en verklaard dat er een arbeidsovereenkomst was met een omvang van 110 uur per maand. Redemptio is veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhoging. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is in het openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.873
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo respectievelijk rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo 390399)
arrest van de derde kamer van 16 december 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante],
advocaat voorheen: mr. D. van Kampen, thans mr. A.W. Kouwets,
tegen:
de stichting
Stichting Redemptio,
zetelend te Wittem, gemeente Gulpen,
geïntimeerde in het princiaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Redemptio,
advocaat: mr. E.F.M. van den Biesen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
5 februari 2013 en 11 juni 2013 die de kantonrechter (rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo respectievelijk rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo) tussen [appellante] als eiseres en Redemptio als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] heeft bij exploot van 9 september 2013 Redemptio aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Redemptio voor dit hof.
2.2 In genoemd exploot heeft [appellante] vier grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. Zij heeft aangekondigd te zullen concluderen dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 19.403,91 bruto
(€ 23.323,17 zoals laatstelijk gevorderd in de procedure in eerste aanleg, vermeerderd met
in de bij akte d.d. 12 maart 2013 naar de mening van [appellante] ten onrechte opgenomen aftrek
van 33 uur aangaande werkzaamheden voor SCT in februari (het hof begrijpt:) 2011 ad
€ 420,09 met vakantietoeslag 8% ad € 33,60 en eindejaarsuitkering 4,5% ad € 18,90,
minus het inmiddels door Redemptio betaalde bedrag van € 4.391,85 zoals toegewezen
door de kantonrechter in het vonnis van 11 juni 2013), althans een zodanig bedrag als het
hof in goede justitie vaststelt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na
30 april 2006;
b. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van de wettelijke verhoging ex artikel
7:625 BW ter hoogte van 20% van de hoofdsom, althans een zodanige verhoging als het
hof in goede justitie vaststelt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na
30 april 2006;
c. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 833,- zijnde de
buitengerechtelijke incassokosten van rechtsbijstand, althans een zodanig bedrag dat het
hof in goede justitie vaststelt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der
dagvaarding van 27 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
d. Redemptio zal veroordelen tot betaling van de kosten van beide instanties.
2.3
[appellante] heeft schriftelijk voor eis geconcludeerd overeenkomstig het hiervoor vermelde exploot.
2.4
Bij memorie van antwoord heeft Redemptio verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering van gronden, [appellante]
niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar grieven zal verwerpen en haar zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.5
Bij dezelfde memorie heeft Redemptio incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden vonnissen, heeft zij daartegen een grief aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering van gronden, de verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst een omvang had van 27,5 uur, zoals geoordeeld door de kantonrechter Almelo bij (tussen)vonnis van 5 februari 2013, zal vernietigen en [appellante] zal veroordelen tot betaling aan Redemptio van een bedrag van € 4.831,04 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening en in de proceskosten.
2.6
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft [appellante] verweer gevoerd, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het door Redemptio in het incidenteel hoger beroep gevorderde zal afwijzen, met veroordeling van Redemptio in de kosten van de procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
2.7
In verband met het overlijden van mr. D van Kampen heeft A.W. Kouwets zich gesteld als advocaat van [appellante].
2.8
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
In hoger beroep staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, dan wel op grond van de – in zoverre niet bestreden – inhoud van de overgelegde producties, de volgende feiten vast.
3.2
[appellante] is op 5 april 2006 op basis van een zogenaamd 0-urencontract bij (de rechtsvoorgangster van) Redemptio in dienst getreden, laatstelijk voor onbepaalde tijd tegen een uurloon van € 12,73 bruto exclusief vakantiegeld. [appellante] was aanvankelijk werkzaam als receptioniste/gastvrouw op de locatie De Zwanenhof. Vanaf 2007 verrichtte zij ook PR- en acquisitiewerkzaamheden, alsmede werkzaamheden op de afdeling Planning en Reservering.
Vanaf week 11 van 2009 is [appellante] PR- en acquisitiewerkzaamheden voor de Stichting Catering Twente (hierna: SCT) gaan verrichten.
3.3
In de arbeidsovereenkomst tussen Redemptio en [appellante] is, voor zover hier van belang, vermeld:

Artikel 5 ArbeidsduurDe arbeidsduur bedraagt 0 uren gemiddeld per week. De arbeidsduur is flexibel. Het aantal te werken uren per week zal gaan afhangen van de bezetting in het huis. In periodes van lage bezetting zullen het aantal te werken uren laag of nihil zijn. Op basis van de planning zal het aantal te werken uren enkele weken vooraf worden bepaald.
3.4
In februari 2011 heeft SCT aan Redemptio bericht dat zij met ingang van
15 februari 2011 wegens bedrijfseconomische omstandigheden geen werkzaamheden meer voor [appellante] beschikbaar heeft.
3.5
Redemptio heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 7 maart 2011, de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens economische redenen te ontbinden. Bij beschikking van 20 april 2011 heeft de kantonrechter dit verzoek van Redemptio afgewezen en Redemptio veroordeeld in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Redemptio weliswaar voldoende onderbouwd dat zij financieel in zwaar weer verkeert en dat in elk geval de werkzaamheden voor SCT verdwijnen, maar heeft zij onvoldoende aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat de arbeidsovereenkomst van [appellante] op basis daarvan moet worden ontbonden.
3.6
Bij dagvaarding in kort geding van 30 maart 2011 heeft [appellante], voor zover hier van belang, gevorderd dat de voorzieningenrechter Redemptio zal veroordelen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan [appellante] het gebruikelijke salaris over gemiddeld 28 uur per week te betalen vanaf de maand maart 2011 (over de maand februari 2011) en zo vervolgens maandelijks, uiterlijk voor het einde van iedere maand tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, dan wel totdat een andersluidende rechtsgeldige (gerechtelijke) beslissing is genomen, vermeerderd met vakantietoeslag en Redemptio zal gebieden [appellante] binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot het verrichten van haar gebruikelijke werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.7
Bij vonnis in kort geding van 20 april 2011 heeft de voorzieningenrechter, naar aanleiding van de onder 3.6 vermelde vordering van [appellante], voor zover hier van belang, Redemptio veroordeeld om aan [appellante] het gebruikelijke salaris te betalen over gemiddeld
25 uur per week vanaf de maand april 2011 (over de maand maart 2011) en zo vervolgens maandelijks en Redemptio geboden om [appellante] uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis toe te laten tot het verrichten van haar gebruikelijke werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de feitelijke situatie sinds indiensttreding zo gewijzigd dat er van moet worden uitgegaan dat er gaandeweg een arbeidsovereenkomst is ontstaan met een omvang van gemiddeld 25 uur per week en is vooralsnog niet gebleken dat er onvoldoende werk is voor [appellante] voor gemiddeld 25 uur per week.
3.8
Bij beschikking van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter, op verzoek van Redemptio, de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 september 2011 onder toepassing van de wachtgeldregeling uit het Rechtspositie reglement voor personeel in dienst van religieuze instituten, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van verbeterde bedrijfseconomische omstandigheden en moet de arbeidsovereenkomst van [appellante] op grond van het afspiegelingsbeginsel worden ontbonden.

4.De motivering van de beslissing

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1 Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde feiten heeft [appellante], voor zover thans van belang, in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat sprake is van een tussen partijen tot 1 september 2011
geldende arbeidsovereenkomst met een omvang van 119,5 uur per maand;
b. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 10.466,27, althans
een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de vervaldata na 1 januari 2008 van het maandelijks aan [appellante]
verschuldigde loon tot aan de dag der algehele voldoening;
c. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van de wettelijke verhoging ex artikel
7:625 BW ter hoogte van 50% van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de vervaldata na 1 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
d. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 833,-, zijnde de
buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand, althans een zodanig bedrag als de
kantonrechter in goede justitie zal bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de
dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van Redemptio in de kosten van deze procedure.
[appellante] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat op basis van de periode oktober 2007 tot en met december 2007 – met inachtneming van artikel 7:610b BW – een arbeidsovereenkomst is ontstaan met een omvang van gemiddeld 119,15 uur per maand. Op basis van deze arbeidsovereenkomst heeft Redemptio over de periode van januari 2008 tot en met augustus 2011 (zie productie 4 bij inleidende dagvaarding) te weinig uren aan [appellante] uitbetaald.
4.2
Bij het bestreden vonnis van 5 februari 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het aantal uren van de arbeidsovereenkomst overeenkomstig de berekening van het UWV moet worden bepaald op 27,5 per week en dat vanaf februari 2011 de gewerkte uren ten behoeve van SCT daarop in mindering strekken. De kantonrechter heeft [appellante] naar aanleiding van dit oordeel in de gelegenheid gesteld een herberekening van haar vordering over te leggen.
4.3
[appellante] heeft vervolgens bij akte van 12 maart 2013 haar eis vermeerderd. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat sprake is van een tussen partijen tot 1 september 2011
geldende arbeidsovereenkomst met een omvang van 27,5 uur per week;
b. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 23.323,17,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na 30 april 2006;
c. Redemptio zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van de wettelijke verhoging ex artikel
7:625 BW ter hoogte van 10% van de hoofdsom, zijnde € 2.332,30, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de vervaldata na 30 april 2006.
Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Redemptio over de periode van april 2006 tot en met augustus 2011 te weinig uren aan [appellante] heeft uitbetaald.
4.4
Bij het bestreden vonnis van 11 juni 2013 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft gegolden met een omvang van 27,5 uren per week en Redemptio veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen het bedrag van € 4.391,85 bruto te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechter heeft bij het nemen van deze beslissing Redemptio gevolgd in het standpunt dat het achterstallige loon over de periode van maart 2011 tot 1 september 2011 moet worden berekend.
4.5
In hoger beroep wordt vooropgesteld dat geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de in eerste aanleg van de zijde van [appellante] ingediende vordering tot afkoop van wachtgeld en tot vergoeding van een outplacementvergoeding moet worden afgewezen, zodat deze geschilpunten in hoger beroep niet meer aan de orde zijn. De grieven hebben betrekking op het hiervoor onder 4.2 weergegeven oordeel ter zake van de omvang van de arbeidsovereenkomst en de op basis van dat oordeel toegewezen loonvordering, zoals onder 4.4 aangegeven.
Toepasselijkheid van artikel 7:610b BW4.6 Redemptio heeft als meest verstrekkende verweer tegen de loonvordering van [appellante] aangevoerd dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW in de onderhavige zaak toepassing mist, omdat de omvang van het dienstverband van [appellante] bij Redemptio duidelijk was en de feitelijk door [appellante] verrichte arbeid zich niet structureel op een hoger niveau bevond dan tussen partijen was overeengekomen. [appellante] bepaalde veelal zelf wanneer en hoeveel uren ze werkte, aldus Redemptio.
4.7
In artikel 7:610b BW is bepaald dat, indien de arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van dit artikel volgt dat dit rechtsvermoeden houvast beoogt te bieden in situaties waarin de arbeidsomvang niet of niet eenduidig is overeengekomen, alsmede in situaties waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur (Kamerstukken II 25 263, nr. 3, p. 22 en 23).
4.8
Zoals hiervoor onder 3.2 en 3.3 is vermeld, zijn partijen een gemiddelde arbeidsduur van 0 uren per week overeengekomen. Uit de door [appellante] overgelegde salarisspecificaties, waarvan Redemptio de juistheid niet heeft betwist, blijkt dat in de periode van november 2007 tot en met augustus 2011 het aantal door Redemptio aan [appellante] betaalde arbeidsuren fluctueerde en dat [appellante] in ieder geval structureel meer uren heeft gewerkt dan het gemiddeld aantal uren dat partijen zijn overeengekomen. Gelet op voornoemde strekking van artikel 7:610b BW is het rechtsvermoeden op zodanige situatie van toepassing.
Ingangsdatum4.9 Vervolgens ligt de vraag voor met ingang van welke datum de vordering van [appellante] al dan niet toewijsbaar is.
4.1
[appellante] heeft gesteld dat haar vordering met terugwerkende kracht moet worden toegewezen. De vordering die zij in hoger beroep heeft ingesteld, strekt zich uit over de periode van april 2006 tot en met augustus 2011. Redemptio heeft daartegenover aangevoerd dat de toekenning van achterstallig loon vanaf een periode ver in het verleden niet strookt met de bedoeling van artikel 7:610b BW.
4.11
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0017, voor zover hier van belang, overwogen:

(…) Indien het hof ervan is uitgegaan dat een verzoek tot vaststelling van het aantal werkuren aan de hand van het rechtsvermoeden van art. 7:610b niet kan worden toegewezen met ingang van een datum vóór die van de indiening van dat verzoek, is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Noch de tekst van de wet, noch haar totstandkomingsgeschiedenis biedt steun voor een zodanig beperkte uitleg. Indien het oordeel van het hof zo moet worden begrepen dat de omstandigheden van het onderhavige geval ertoe nopen de toewijzing aldus te beperken, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. (…).
4.12
Uit voornoemd arrest blijkt dat een op artikel 7:610b BW gegronde vordering met terugwerkende kracht kan worden toegewezen. Het hof ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval noodzaak die terugwerkende kracht te beperken. [appellante] heeft de stelling van Redemptio dat [appellante] in februari 2011 na het verval van de arbeidsuren bij STC voor het eerst aanspraak heeft gemaakt op een arbeidsovereenkomst van 28 uur per week en het daarbij behorende loon onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij Redemptio heeft verzocht haar op basis van de gemiddeld door haar gewerkte uren een arbeidsovereenkomst aan te bieden, maar daaruit volgt niet welke (concrete) uitbreiding van haar uren haar voor ogen heeft gestaan, laat staan dat dit tot een (concrete) loonvordering zou hebben geleid. De omvang van de vordering zal dan ook vanaf februari 2011 worden beoordeeld, omdat de arbeidsomvang in die maand ingrijpend is gewijzigd.
Referteperiode4.13 Wat betreft de referteperiode is het hof van oordeel dat het in de rede ligt de gemiddelde arbeidsduur over een periode van meer dan drie maanden te berekenen, omdat [appellante] langere tijd en structureel een wisselend aantal uren bij Redemptio heeft gewerkt. Het hof zal overeenkomstig de stelling van Redemptio uitgaan van een referentieperiode van een jaar voorafgaand aan de maand waarin de arbeidsomvang ingrijpend is gewijzigd, oftewel van een referteperiode van 1 februari 2010 tot 1 februari 2011. Uit de als productie 4 bij de inleidende dagvaarding overgelegde salarisspecificaties blijkt dat [appellante] in die periode in totaal gemiddeld 110 uur per maand heeft gewerkt. Het hof is ervan uitgegaan dat, zoals [appellante] onbetwist in haar conclusie van repliek heeft gesteld, de door Redemptio verstrekte salarisspecificaties betrekking hadden op de arbeid die [appellante] in de maand daarvoor had verricht. Het hof zal dan ook voor recht verklaren dat in de periode van 1 februari 2011 tot
1 september 2011 sprake was van een arbeidsovereenkomst met een omvang van 110 uur per maand.
Loonvordering4.14 De loonvordering van [appellante] is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de periode van 1 februari 2011 tot 1 september 2011 toewijsbaar, waarbij moet worden uitgegaan van een arbeidsomvang van 110 uur per maand. Anders dan Redemptio heeft gesteld, behoudt [appellante] ook over de uren bij SCT het recht op haar loon. Niet in geschil is dat de werkzaamheden van [appellante] bij SCT vanaf februari 2011 wegens bedrijfseconomische omstandigheden zijn vervallen. Deze omstandigheden komen in redelijkheid voor rekening van de werkgever zoals in artikel 7:628 lid 1 BW is bedoeld, zodat Redemptio ook over de niet gewerkte uren bij SCT loon aan [appellante] is verschuldigd.
4.15
De conclusie is dat Redemptio over de periode van 1 februari 2011 tot 1 september 2011 recht heeft op een bedrag aan loon van € 12,73 bruto per uur over 110 uur per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van 4,5% en verminderd met het bedrag aan loon c.a. dat Redemptio reeds over die periode aan [appellante] heeft voldaan. Redemptio is over voornoemde bedragen de wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldata na 1 februari 2011, een en ander zoals hierna in het dictum vermeld.
Wettelijke verhoging
4.16
Het hof ziet in voornoemde omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat partijen een 0-urencontract zijn overeengekomen en dat [appellante] in februari 2011 voor het eerst op een arbeidsovereenkomst van 28 uur per week en het daarbij behorende loon aanspraak heeft gemaakt, evenals de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging is als onweersproken verschuldigd, vanaf de vervaldata na 1 februari 2011, een en ander zoals in het dictum vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten4.17 [appellante] heeft met haar stelling dat zij heeft gepoogd tot een minnelijke regeling te komen onvoldoende onderbouwd dat van meeromvattende verrichtingen sprake is geweest dan waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar.
4.18
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

5.Slotsom

5.1 Zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep brengt mee dat de bestreden vonnissen dienen te worden vernietigd en dat alsnog zal worden beslist zoals hierna in het dictum is vermeld.
5.2
Nu beide partijen in eerste aanleg en in het principaal en het incidenteel hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten zowel in eerste aanleg als in het principaal en het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroepvernietigt de vonnissen van de kantonrechter te Almelo van 5 februari 2013 en 11 juni 2013 en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft gegolden met een omvang van 110 uur per maand;
veroordeelt Redemptio om over de periode van 1 februari 2011 tot 1 september 2011 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag aan loon van € 12,73 bruto per uur over 110 uur per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van 4,5% en de wettelijke verhoging van 10% over deze bedragen, verminderd met het bedrag aan loon c.a. dat Redemptio reeds over deze periode aan [appellante] heeft voldaan;
veroordeelt Redemptio om aan [appellante] over voornoemde bedragen te betalen de wettelijke rente vanaf de vervaldata na 1 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van de eerste aanleg en van het principaal en het incidenteel hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus, A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.