In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2014. De rechtbank had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling nog binnen de redelijke termijn was ingediend, zoals bedoeld in artikel 509oa van het Wetboek van Strafvordering. Echter, het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verlenging van de terbeschikkingstelling eisten, gezien het lage recidiverisico van de terbeschikkinggestelde. De reclassering had geadviseerd om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, maar het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de veiligheid van anderen niet in het geding was. De terbeschikkinggestelde had zich goed behandeld en had veel vrijheden, wat zijn standpunt versterkte dat de terbeschikkingstelling kon worden beëindigd. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep, maar oordeelde dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling niet kon worden toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig.