In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 11 februari 2014 een arrest gewezen in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de staat van een boot en de daarbij behorende installaties. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 30 juli 2013 de inhoud van de zaak vastgesteld en op 14 oktober 2013 een comparitie van partijen gehouden. Tijdens deze comparitie zijn deskundigen voorgesteld door [appellante] om de technische staat van de boot te beoordelen.
Echter, na de aanvraag voor arrest is [appellante] in staat van faillissement verklaard. Dit heeft gevolgen voor de procedure, aangezien de vordering van [geïntimeerde] gericht is op voldoening uit de boedel van [appellante]. Het hof heeft vastgesteld dat de faillietverklaring leidt tot een schorsing van de procedure op grond van artikel 29 van de Faillissementswet.
Het hof heeft besloten dat, ondanks de faillietverklaring, de procedure zijn loop moet hernemen, maar dat de zaak na het wijzen van het tussenarrest alsnog geschorst wordt. De zaak is doorgehaald op de rol, in afwachting van de afwikkeling van het faillissement van [appellante] en de vordering van [geïntimeerde]. Het hof heeft de zaak verwezen voor akte uitlating, waarbij de verdere procedure afhankelijk is van de uitkomst van het faillissement.