In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was aangeklaagd voor witwassen, maar het hof heeft hem vrijgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, maar het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde.
De zaak draaide om de vraag of de verdachte goederen had verworven die afkomstig waren uit misdrijf. De advocaat-generaal baseerde zijn standpunt op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de vermogensbestanddelen waarover de verdachte de beschikking had, niet konden worden aangemerkt als afkomstig uit misdrijf, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze goederen daadwerkelijk uit criminele activiteiten voortkwamen.
Het hof heeft de tenlastelegging van de advocaat-generaal kritisch bekeken en vastgesteld dat de verdachte in het verleden weliswaar veroordeeld was voor drugsdelicten, maar dat er in deze specifieke zaak geen bewijs was dat de in beslag genomen geldbedragen en voertuigen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte had legale inkomsten en de herkomst van de in beslag genomen goederen kon niet worden vastgesteld als zijnde van criminele oorsprong.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens is gelast dat de in beslag genomen goederen, waaronder een BMW en een Opel, aan de verdachte worden teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de herkomst van goederen duidelijk aan te tonen voordat iemand kan worden veroordeeld voor witwassen.