ECLI:NL:GHARL:2014:9644

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
200.152.045-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling in conflictueuze ouderrelatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarigen centraal. De ouders, die in een conflictueuze relatie verkeren, hebben een tweeling, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die in 2003 zijn geboren. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen, alsook om een uitgebreidere zorgregeling te bepalen. De vader heeft het verzoek van de moeder bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2014 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en zijn ook vertegenwoordigers van het Leger des Heils Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de communicatie tussen de ouders zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarin de kinderen bij de vader verblijven, in hun belang is, gezien de eerdere wisselingen in hun woonsituatie en de schadelijke effecten van een conflictueuze ouderrelatie op hun ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders voor het welzijn van de kinderen. Het hof roept de ouders op om hun communicatie te verbeteren en samen te werken aan een constructieve zorgregeling, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.045/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/127097/FA RK 13-826)
beschikking van de familiekamer van 9 december 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. van Mastrigt, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Apistola, kantoorhoudend te Zwijndrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: LJ&R.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 april 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen tot primair afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem en toewijzing van het verzoek tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar, althans een zodanige beslissing door het hof in goede justitie te nemen en subsidiair toewijzing van haar subsidiaire verzoek tot bepaling van een uitgebreidere zorgregeling tussen haar en de minderjarigen, zoals nader ingevuld in haar petitum, waarbij partijen ieder de helft van het halen en brengen voor hun rekening nemen (in die zin dat in beginsel vader haalt en moeder brengt), althans een zodanige beslissing door het hof in goede justitie te nemen en voorts een belmoment te bepalen tussen haar en de minderjarigen op iedere woensdagavond om 19.00 uur, waarbij de vader/[de minderjarige1] en [de minderjarige2] contact opnemen met haar.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 juli 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. Daarbij heeft hij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt het hof -kort weergegeven- in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van de gronden, met betrekking tot de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bekrachtigen, het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, en in het incidenteel hoger beroep alsnog het gezamenlijk gezag over de minderjarigen te beëindigen en aan hem het eenhoofdig gezag toe te kennen en de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de zorg en opvoedingstaken te vernietigen.
2.3
Daarop heeft de moeder in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2014, waarin zij het hof verzoekt de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, danwel de daarbij ingestelde verzoeken te ontzeggen, althans in goede justitie een beslissing te nemen.
2.4
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- op 24 oktober 2014 een journaalbericht van 23 oktober 2014 van mr. Van Mastrigt met bijlagen;
- op 24 oktober 2014 een journaalbericht van 23 oktober 2014 van mr. Apistola met bijlagen;
- een journaalbericht van 27 oktober 2014 van mr. Apistola met bijlage;
- een journaalbericht van 28 oktober 2014 van mr. Van Mastrigt;
- een brief van 28 oktober 2014 van LJ&R met bijlagen;
- op 3 november 2014 een brief van 31 oktober 2014 van mr. Apistola met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens LJ&R zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D]. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer [E] verschenen. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen is [in] 2003 te [F] geboren de tweeling [de minderjarige1] (verder te noemen [de minderjarige1]) en [de minderjarige2] (verder te noemen [de minderjarige2]). De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben thans hun hoofdverblijf bij de vader, zoals de rechtbank heeft bepaald in de bestreden beschikking. Er is sinds 30 januari 2012 sprake van een ondertoezichtstelling. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een halfzusje ([de minderjarige3]), uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met de heer [G]. Van 23 juni 2012 tot 1 augustus 2013 hebben de vader en de heer [G] in [H] (op het adres van de heer [G]) voor de drie minderjarigen gezorgd. Bij beschikking van 24 oktober 2012 is een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor een netwerkplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de heer [G]. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is nu niet meer aan de orde.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader bepaald en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de minderjarigen als volgt bepaald:
- tot en met de zomervakantie 2014 verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de weekenden in toenemende mate bij de moeder met dien verstande dat de gezinsvoogd de regie heeft bij de opbouw van deze omgangsregeling en waarbij de omgangsweekenden zoveel mogelijk gelijk moeten lopen met de omgangsweekenden van hun halfzusje [de minderjarige3] bij de moeder;
- vanaf september 2014 verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een weekend per veertien dagen bij de moeder van vrijdagmiddag tot zondagmiddag, alsmede de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen, met dien verstande dat partijen ieder de helft van het halen en brengen voor hun rekening nemen, de omgangsweekenden zoveel mogelijk gelijk moeten lopen met de omgangsweekenden van [de minderjarige3] bij haar en de gezinsvoogd de regie heeft over de tijdstippen van het halen en brengen. De rechtbank heeft voorts het meer of anders verzochte met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.

4.Het horen van de minderjarigen

4.1
Mr. Apistola heeft ter zitting aangegeven zijn schriftelijke verzoek van 27 oktober 2014 om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in deze procedure te horen niet te herhalen, zodat het hof aan dat verzoek zal voorbijgaan.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen de ouders is in hoger beroep in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], het gezag over hen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de vader om met het eenhoofdig gezag te worden belast afgewezen dient te worden. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechtbank en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Ook de overweging van de rechtbank ten aanzien van het planmatig met elkaar optrekken door de vader en de heer [G] in de strijd tegen de moeder, onderschrijft het hof. Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe. Alhoewel de communicatie tussen de ouders veel te wensen overlaat, mag van de ouders verwacht worden dat zij in het belang van de kinderen zich steeds (opnieuw) blijven inspannen ten einde een betere onderlinge verhouding te krijgen, zodat zij in staat zullen zijn om te overleggen over belangrijke beslissingen aangaande de minderjarigen. Bovendien acht het hof in de onderhavige zaak van groot belang dat, vóórdat de heer [G] een (conflictueuze) relatie met de moeder kreeg, het de ouders wel jarenlang is gelukt om op een acceptabele wijze met elkaar te communiceren. Het hof acht daarnaast het risico dat de moeder, bij toewijzing van het verzoek van de vader tot het eenhoofdig gezag, op de langere termijn geheel buiten spel wordt gezet zeer reëel en onaanvaardbaar. Het hof overweegt dat het aan de ouders is om hun huidige destructieve communicatiepatroon te doorbreken, teneinde de minderjarigen gezond en met behoud van hun beide ouders in hun leven te laten opgroeien. De ouders dienen zich bewust te worden van het effect van elkaars gedragingen op elkaar, zodat zij niet verwijtend, maar juist met meer begrip voor elkaars positie gaan handelen. Het hof begrijpt dat er de laatste jaren veel is gebeurd en dat het vertrouwen van de vader in de moeder ernstig is verstoord, maar dat betekent naar het oordeel van het hof dat er ondersteuning en hulp gezocht moet worden ter verbetering van de situatie. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn nog jong en zeer afhankelijk van hun ouders en hebben er recht op dat de ouders aanpakken in plaats van accepteren hoe het nu gaat. De oudergesprekken die [I] aanbiedt kunnen hieraan een goede bijdrage leveren.
5.3
Ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen zal het hof de beslissing van de rechtbank dienaangaande eveneens in stand laten. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven inmiddels alweer geruime tijd bij hun vader in [B] en ontwikkelen zich daar naar omstandigheden positief. Wederom een wisseling van hun woonsituatie acht het hof niet in het belang van de minderjarigen, waarbij het hof tevens heeft betrokken dat de minderjarigen in hun jonge leven al zeer veel wisselingen in hun woon- en gezinssituatie hebben meegemaakt. De raad heeft bovendien ook ter zitting naar voren gebracht dat het eerdere raadsadvies met name gestoeld was op het belang dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun beide ouders zouden moeten kunnen blijven zien, en dat de weegschaal -onder de omstandigheden op dat moment- net wat meer doorsloeg naar het advies om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder te bepalen. Nu de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] definitief bij de vader heeft bepaald, dient daar ook naar de mening van de raad niet meer aan getornd te worden.
5.4
Voor wat betreft de zorgregeling zal het hof ook de beslissing van de rechtbank volgen. Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan het verzoek van de vader om de omgang tussen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en de moeder weer begeleid te laten plaatsvinden, tegemoet te komen. Zowel de raad als LJ&R ziet geen aanleiding om opnieuw het contact te laten plaatsvinden in de vorm van begeleid contact, nu juist in de afgelopen periode is toegewerkt naar onbegeleide omgang en dit ook naar omstandigheden goed verloopt. Bovendien zijn er geen zorgen of signalen dat de minderjarigen bij de moeder niet veilig zouden zijn. Ook beschikt zij over voldoende opvoedingskwaliteiten om de vastgestelde zorgregeling naar behoren te laten verlopen.
5.5
Voor zover bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een zekere spanning merkbaar is rondom de omgangsmomenten met hun moeder (bijvoorbeeld stress of dichtklappen), past dat in de gespannen situatie die voortkomt uit de voortdurende en zeer hevige strijd tussen de vader, de heer [G] en de moeder. Die strijd veroorzaakt ongetwijfeld loyaliteitsproblemen bij de minderjarigen. Het hof acht het zeer zorgelijk dat de vader en de heer [G] de moeder blijven diskwalificeren in plaats van naar een werkbare oplossing te zoeken. Het mag zo zijn dat de moeder in het verleden niet altijd evenwichtig is geweest (waar meerdere oorzaken voor zijn die niet alleen aan de moeder te wijten zijn), maar het blijft wel de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
5.6
Bekend mag worden verondersteld dat een heftig conflictueuze ouderrelatie en scheiding zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van kinderen en dat het aan de volwassenen is om, eventueel met hulp, de neerwaartse spiraal (met onder andere steeds weer nieuwe procedures) een halt toe te roepen door de strijdbijl definitief te begraven. Het doorhakken van knopen door rechtsprekende instanties, dan wel het vastleggen van (gewijzigde) afspraken, helpt niet om een einde te maken aan de conflicten tussen de ex-partners. De enige remedie is dat de ex-partners voortvarend met hun problemen aan de slag gaan, zodat zij uiteindelijk weer in staat zijn om samen te werken en de kinderen tot steun (en vooral niet tot last) te zijn in hun ontwikkeling.
5.7
Gebleken is dat de moeder het belang van de kinderen prioriteit heeft gegeven door hen tijdens haar omgangsweekenden op zaterdagochtend naar voetbalwedstrijden te laten gaan, waardoor haar omgangsmomenten met regelmaat worden ingekort. Haar verzoek aan het hof om ter compensatie daarvoor een uitgebreidere vakantieregeling te bepalen, zal het hof echter afwijzen, nu dit naar het oordeel van het hof op dit moment nog een te grote wissel zal trekken op het prille verloop van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Wel acht het hof het redelijk dat de vader bij deze afwijking van de zorgregeling, die notabene in het belang van de kinderen is, een flexibelere houding betracht, bijvoorbeeld door de moeder de minderjarigen op een ander moment wat langer bij zich te laten houden. Daarnaast acht het hof het redelijk dat, nu de ouders onderling tot deze afwijking van de vastgestelde zorgregeling zijn gekomen, de vader de minderjarigen aan het einde van het omgangsweekend ophaalt bij de moeder als zij aan het begin van haar omgangsweekend bij de voetbalwedstrijd is komen kijken en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vervolgens met haar meerijden naar huis. Ook acht het hof het in het belang van de kinderen wenselijk om van de vader te verwachten dat hij zorgdraagt voor een belmoment tussen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en hun moeder op bijvoorbeeld woensdagavond om 19.00 uur, maar ook dit zal het hof niet vastleggen in het dictum omdat een dergelijke afspraak soms ook aanpassing behoeft. Het hof overweegt dat het aan de ouders is om voortaan zelf in de geest van de beslissing van de rechtbank (bijvoorbeeld dat het halen en brengen bij helfte verdeeld dient te worden) tot kleine aanpassingen te komen. Naarmate de kinderen ouder worden zal steeds meer een beroep gedaan worden op een zekere flexibiliteit en welwillendheid van de ouders.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 9 april 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.H. Garos, en mr. H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 december 2014 in bijzijn van de griffier.