ECLI:NL:GHARL:2014:9613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
200.148.249-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op privacy door cameratoezicht op erf buurman

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding waarin de appellant, wonende in Duitsland, vorderingen had ingesteld tegen zijn buurman, de geïntimeerde, die een camera had geïnstalleerd gericht op het erf van de appellant. De appellant vorderde dat de geïntimeerde de camera zou verwijderen en hem een schadevergoeding zou betalen wegens gederfde huurinkomsten. De zaak was eerder behandeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 februari 2014 had geoordeeld dat de camera een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de appellant maakte, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden waaronder de geïntimeerde de camera had geplaatst. De appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Het hof beoordeelde de belangen van beide partijen en kwam tot de conclusie dat de inbreuk op de privacy van de appellant, hoewel aanwezig, niet onrechtmatig was. De geïntimeerde had de camera geplaatst om haar eigendommen te beschermen tegen vernielingen en treiterijen die zij al jaren ondervond. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerde zwaarder wogen dan de belangen van de appellant, die zich bespied voelde door de camera. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de camera niet gericht was op het erf van de appellant, maar op het terrein van een nabijgelegen stichting. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat de camera een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy maakte.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de appellant af. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de belangenafweging in dit geval leidend was en dat de aanwezigheid van een camera in de context van de geschillen tussen de buren niet automatisch tot een onrechtmatige daad leidde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.148.249/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/130189/ KG ZA 13-305)
arrest van de tweede kamer van 9 december 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.S. Bauer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
5 februari 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 maart 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellant] d.d. 30 september 2014 (met producties),
- een antwoordakte van [geïntimeerde] d.d. 14 oktober 2014 (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"
dat het den Hove behage bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het tussen partijen op 5 februari 2014 gewezen vonnis met rolnummer C 171130189 1 KGZA 13-305 te vernietigen en met in achtneming van de hiervoor weergegeven wijziging van eis opnieuw recht doend
I
Primair geïntimeerde te veroordelen om binnen 24 uur na het in deze te wijzen arrest de in haar woning achter het raam geplaatste camera, te verwijderen en haar te verbieden een camera geïnstalleerd te hebben met uitzicht op het erf van appellant, de entree naar zijn erf en de toegangsweg naar zijn erf, op straffe van een aan appellant te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 voor elk dag dat geïntimeerde het arrest niet naleeft, tot een maximum van € 50.000,--.
Subsidiair geïntimeerde te verbieden om het erf van appellant, de entree naar zijn erf en de toegangsweg naar zijn erf te filmen en geïntimeerde te gebieden haar beveiligingscamera zo in te stellen dat hooguit tot aan de rand van de toegangsweg en de erfscheiding tussen de erven van appellant en de Stichting [X] bij [woonplaats 2] kan worden gefilmd, zoals met een oranje streep is aangegeven op de als productie 7 overgelegde tekening, en geïntimeerde te gebieden om de camera zo te fixeren, dat de instelling niet veranderd kan worden of geïntimeerde te gebieden telkens als appellant daarom vraagt aan appellant digitaal de camerabeelden opgenomen in de vier aan zijn verzoek voorafgaande dagen ter beschikking te stellen, op straffe van een aan appellant te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 voor elk dag dat geïntimeerde het arrest niet naleeft, tot een maximum van € 50.000,--.
II
geïntimeerde te veroordelen om aan appellant als voorschot op zijn schade vanwege gederfde huurinkomsten een bedrag ad € 2.000,00 te betalen, te vermeerderen met een bedrag van € 600,00 voor elke maand dat geïntimeerde na 1 juli 2014 een camera gericht heeft op het erf van appellant en/of de entree tot zijn erf en/of de toegangsweg tot zijn erf
III
geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten in beide instanties en haar te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad".

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld. Omdat ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan. Het hof zal deze feiten, voor zover voor het navolgende relevant, hierna weergegeven.
3.1.1
[appellant] woont en werkt in Duitsland. Hij verblijft in de weekenden en vakanties
regelmatig in de aan hem toebehorende woning aan [adres 1] te [woonplaats 2]. [geïntimeerde] woont
in de daarnaast gelegen woning aan [adres 2].
3.1.2
[appellant] heeft, teneinde zijn woning te kunnen bereiken, recht van overpad over het
terrein van de Stichting [X] by [woonplaats 2].
3.1.3
[geïntimeerde] heeft achter het raam van de woonkamer een camera in haar woning geïnstalleerd, die is gericht op het terrein van de Stichting [X] by [woonplaats 2].

4.Het geschil

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] wordt verboden een camera geïnstalleerd te hebben met uitzicht op de entree naar het erf van [appellant] en het erf zelf, op straffe van dwangsommen.
4.2
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd zoals hiervoor onder 2 is weergegeven. Tegen de daarin besloten liggende eisvermeerdering heeft [geïntimeerde] zich niet verzet. Omdat die vermeerdering ook niet in strijd komt met de beginselen van een behoorlijke procesorde, zal de wijziging geheel worden toegelaten. Het hof zal dus recht doen op de gewijzigde vordering.

5.De grieven

5.1
De grieven beogen het hele geschil ter beoordeling aan het hof voor te leggen en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
5.2
Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerde] onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [appellant] op bescherming van zijn privacy. Uitgangspunt daarbij is, dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert.
De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589). Anders dan [appellant] betoogt, komt in dit verband geen bijzondere betekenis toe aan de artikelen 5:50 BW, 139f Sr en 441b Sr, nu overtreding daarvan in dit geding niet aan de orde is. De nabijheid van het raam bij het erf van [appellant] is overigens wel een gegeven dat bij de belangenafweging dient te worden betrokken.
5.3
Het hof zal hierna naar objectieve maatstaven de aard van de inbreuk beoordelen.
Bij de waardering daarvan dient te worden bedacht dat ook een inbreuk die naar objectieve maatstaven gering is, toch als zeer ingrijpend kan worden ervaren. De aard van de opnames en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan, dienen te voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
5.4
Het belang van [geïntimeerde] is er naar zij stelt in gelegen dat al ongeveer 11 jaar sprake is van getreiter en van vernielingen van haar eigendommen. Het gaat daarbij om zaken als het stoppen van schapenstront in de brievenbus, het ophangen van een dood konijn in het hok, het (gedeeltelijk) omzagen van (fruit)bomen, het spuiten van boterzuur op en rond de woning en het leksteken van een autoband. De camera is geplaatst om de daders op te kunnen sporen.
5.5
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat die vernielingen en treiterijen (nog steeds) plaatsvinden. Het hof neemt dat oordeel over, gelet op de door [appellant] zelf bij akte overgelegde processen-verbaal waaruit diverse vernielingen uit het recente verleden blijken (productie 13).
5.6
Voor de aard en de ernst van de inbreuk geldt het volgende.
De voorzieningenrechter heeft bij gelegenheid van de gehouden descente geconstateerd dat op de beelden van de camera niet een deel van het erf van [appellant] te zien is, maar uitsluitend het terrein toebehorende aan de Stichting [X] by [woonplaats 2]. Wel is hierop het laatste deel van de toegangsweg over dit terrein naar het erf van [appellant] te zien. Wanneer op verzoek van de voorzieningenrechter mensen over de toegangsweg lopen, komen deze mensen volledig
en - door hun houding en/of manier van lopen - ook als zodanig herkenbaar in beeld.
Hun gezichten zijn echter niet (direct) herkenbaar. Het hof heeft van deze waarneming uit te gaan. Voorts staat vast dat de camera in de woonkamer van [geïntimeerde] voor het raam is bevestigd. Er kan dus niet meer mee worden opgenomen dan vanaf die plek door [geïntimeerde] ook met het blote ook zou kunnen worden gezien.
5.7
Terecht heeft de voorzieningenrechter op grond van dit alles – en uitgaande van een vaste cameraopstelling - geconcludeerd dat (naar objectieve maatstaven) sprake is van een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellant].
5.8
[appellant] veronderstelt dat [geïntimeerde] in de bestaande situatie eenvoudig verandering zou kunnen aanbrengen door het draaien van de camera. In hoger beroep vordert hij om die reden een bevel dat de camera zo wordt gefixeerd, dat de instelling ervan niet veranderd kan worden. Het hof ziet echter niet in waarom [geïntimeerde] geneigd zou zijn de opstelling van de camera te wijzigen. Vast staat immers dat het haar er om te doen is met de camera haar eigen terrein te bestrijken. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat de cameraopstelling in dat opzicht niet kan worden verbeterd.
5.9
[appellant] voert verder onder meer aan dat hij de woning ten behoeve van verhuur heeft verbouwd, maar dat potentiele huurders afhaken, omdat zij zich door de camera van [geïntimeerde] bespied voelen. Het gevorderde voorschot op geleden schade ziet op de huurpenningen die hij daardoor zegt mis te lopen.
5.1
Dat aan de overgelegde verklaringen van potentiele (maar door de camera afgeschrikte) huurders een reëel beeld van de situatie ten grondslag ligt, valt in dit geding met onvoldoende mate van zekerheid vast te stellen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Dat betekent dat ook de gestelde schade, zeker in het kader van dit kortgeding, onvoldoende aannemelijk is.
5.11
Wat overblijft, is de afweging van het belang dat [appellant] en zijn familie erbij hebben om zich niet door de camera bespied te voelen. Ook de nu bestaande, geringe inbreuk ervaart hij naar hij zegt als ondraaglijk. De woning is voor hem de plek waar hij alle stress van het dagelijks bestaan van zich kan laten afglijden. Hij en zijn familieleden zijn liefhebbers van watersport en plegen in de zomermaanden in badkleding naar het IJsselmeer te lopen, aldus [appellant]. Het is voor hem juist in zijn vrije tijd, op de momenten dat hij probeert tot rust te komen, zeer onaangenaam om bespied te worden. In dat verband voert hij in het bijzonder aan dat de opnames worden opgeslagen en digitaal naar de zoon van [geïntimeerde] in [plaats] worden doorgezonden, en dat het goed mogelijk is om met een camera tot aan de toegangsweg vast te leggen of een indringer het perceel van [geïntimeerde] benadert, zonder dat het pad zelf wordt gefilmd. Het hof oordeelt hierover als volgt.
5.12
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] genoegzaam heeft gesteld dat zij haar perceel vanaf de zijde van [appellant] vooralsnog niet op een andere wijze kan bewaken dan met de door haar aangebrachte camera. Dat staat in hoger beroep op zichzelf ook niet ter discussie. Het hof acht niet aannemelijk dat de beelden worden doorgezonden, omdat [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat haar zoon slechts kan inloggen via haar computer. De stelling dat het probleem met een andere camerapositie kan worden ondervangen, heeft [appellant] met een technische rapportage onderbouwd. Die rapportage is van de zijde van [geïntimeerde] echter gemotiveerd bestreden. Daarom moet het er – mede gelet op de bevindingen van de voorzieningenrechter ter plekke - in dit kortgeding voor worden gehouden dat een dergelijke mogelijkheid niet bestaat. Een en ander leidt het hof, net als de voorzieningenrechter, tot de slotsom dat de door [geïntimeerde] aangevoerde rechtvaardigingsgrond het onrechtmatige karakter ontneemt aan de inbreuk op het recht van [appellant] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.

6.De slotsom

6.1
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen (1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op € 308,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. L. Janse en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 december 2014.