In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding waarin de appellant, wonende in Duitsland, vorderingen had ingesteld tegen zijn buurman, de geïntimeerde, die een camera had geïnstalleerd gericht op het erf van de appellant. De appellant vorderde dat de geïntimeerde de camera zou verwijderen en hem een schadevergoeding zou betalen wegens gederfde huurinkomsten. De zaak was eerder behandeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 februari 2014 had geoordeeld dat de camera een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de appellant maakte, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden waaronder de geïntimeerde de camera had geplaatst. De appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
Het hof beoordeelde de belangen van beide partijen en kwam tot de conclusie dat de inbreuk op de privacy van de appellant, hoewel aanwezig, niet onrechtmatig was. De geïntimeerde had de camera geplaatst om haar eigendommen te beschermen tegen vernielingen en treiterijen die zij al jaren ondervond. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerde zwaarder wogen dan de belangen van de appellant, die zich bespied voelde door de camera. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de camera niet gericht was op het erf van de appellant, maar op het terrein van een nabijgelegen stichting. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat de camera een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy maakte.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de appellant af. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de belangenafweging in dit geval leidend was en dat de aanwezigheid van een camera in de context van de geschillen tussen de buren niet automatisch tot een onrechtmatige daad leidde.