ECLI:NL:GHARL:2014:9607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
200.135.069-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering uit ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering van [appellante] op basis van ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen. De zaak betreft een overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 1] sr. voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de bouw van een woning. [geïntimeerde 1] sr. heeft de facturen van [appellante] niet tijdig betaald, wat leidde tot een eerdere veroordeling door de rechtbank Amsterdam. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat het niet redelijk is dat [appellante] zich kan verhalen op [geïntimeerden], die de facturen van de aannemer [Y] hebben voldaan. [appellante] heeft in hoger beroep betoogd dat [geïntimeerde 1] als gevolmachtigde van [Y] verantwoordelijk is voor de betaling van de facturen van [appellante]. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aansprakelijk zijn voor de onbetaalde facturen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.069/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 618508 CV EXPL 12-9872)
arrest van de tweede kamer van 9 december 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te Maastricht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck, kantoorhoudend te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.J. van der Sar, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
3 oktober 2012 en 21 augustus 2013 van respectievelijk de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, en van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 oktober 2013,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellante],
- een antwoordakte van [geïntimeerden] (met producties).
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep luidt:
"
(…) het aangevallen vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 21 augustus 2013 te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de vordering van appellante alsnog toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerden hoofdelijk in de kosten van deze procedure onder bepaling dat geïntimeerden de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd worden indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen arrest, althans na de dag van betekening van het in deze zaak te wijzen arrest zijn betaald."
2.4
Met de door [geïntimeerden] bij antwoordakte overgelegde producties zal niet in het nadeel van [appellante] rekening worden gehouden, omdat [appellante] daarop nog niet heeft kunnen reageren.

3.De feiten

3.1
De door de kantonrechter in r.o. 2.1 onder a. tot en met o. van het bestreden vonnis van 21 augustus 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Deze feiten komen, voor zover relevant, op het volgende neer.
3.2
De heer [senior] (hierna ook: [geïntimeerde 1] sr.) is de vader van [geïntimeerde 1]. [senior] heeft omstreeks 18 januari 2010 aan [appellante] opdracht gegeven tot het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van een woonhuis in het [X] in [woonplaats] voor een totaal honorarium van € 18.445,00 (hierna: de overeenkomst).
3.3
Ter uitvoering van de overeenkomst heeft [appellante] een ontwerp vervaardigd. [senior] heeft grotendeels overeenkomstig het door [appellante] gemaakte ontwerp door [Y] een woning laten bouwen aan de [adres] te [woonplaats].
3.4
[geïntimeerden] zijn gezamenlijk (voor gelijke delen) eigenaar van deze woning.
3.5
[geïntimeerden] waren op de hoogte van het feit dat [geïntimeerde 1] sr. [appellante] een opdracht had verstrekt ten behoeve van de realisatie van het woonhuis.
3.6
[appellante] wist dat de bouw van de woning werd gerealiseerd door [Y][appellante] heeft gecorrespondeerd met [Y] over de uitvoering van de opdracht en heeft aan [Y] tekeningen gestuurd.
3.7
[Y] heeft [geïntimeerden] meerdere facturen gestuurd. Op de factuur
van 9 november 2010 van [Y] staat onder meer als
omschrijving ‘de kosten voor de architect’. Op de facturen van 1 januari, 17 juni en
13 september 2011 staat als omschrijving enkel ‘voor diverse werkzaamheden
betreft Uw woonhuis op de [adres] te [woonplaats]’.
3.8
[geïntimeerden] hebben diverse betalingen, mede vanuit hun bouwdepotrekening, aan
[Y] verricht.
3.9
[geïntimeerde 1] staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als "operational manager" van [Y] met de vermelding dat zij een volledige volmacht heeft.
3.1
[geïntimeerde 1] sr. heeft de door [appellante] gefactureerde bedragen die op de
overeenkomst zijn gebaseerd niet tijdig en volledig voldaan. Bij vonnis van
14 december 2011 van de rechtbank Amsterdam is [geïntimeerde 1] sr. veroordeeld om € 15.975,75 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten aan [appellante] te voldoen. [geïntimeerde 1] sr. heeft niet aan dit vonnis voldaan en biedt blijkens een verhaalsonderzoek van EDR Credit Services informatie geen verhaal.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft [geïntimeerden] gedagvaard en betaling gevorderd van het door [geïntimeerde 1] sr. onbetaald gelaten gedeelte van haar facturen ad € 15.975,75, vermeerderd met rente en kosten. Zij heeft deze vordering primair gegrond op onrechtmatige daad en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. De grondslag onrechtmatige daad heeft zij later evenwel ingetrokken. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op nihil.

5.De beoordeling van de grieven

5.1
In het kort gaat het in deze zaak om de vraag of [appellante] op grond van ongerechtvaardigde verrijking het door [geïntimeerde 1] sr. onbetaald gelaten gedeelte van haar facturen kan verhalen op diens dochter en haar partner [geïntimeerde 2], die wonen in het woonhuis dat (deels) is gebouwd naar het ontwerp dat door [appellante] in opdracht van [geïntimeerde 1] sr. is gemaakt en welke woning is gebouwd door [Y]
5.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het niet redelijk is dat [appellante] zich voor de door [geïntimeerde 1] sr. onbetaald gelaten facturen kan verhalen op [geïntimeerden] Daartoe heeft de kantonrechter overwogen, samengevat, dat de afspraak was dat [Y] de kosten van [appellante] aan [geïntimeerden] zou doorfactureren, dat [geïntimeerden] de facturen van [Y] hebben voldaan, dat het bouwdepot van [geïntimeerden] is opgesoupeerd en dat [geïntimeerden] erop mochten vertrouwen dat zij met hun betalingen aan [Y] ook hadden betaald voor de werkzaamheden van [appellante].
5.3
Wat er zij van deze motivering en de duiding daarvan, in hoger beroep wordt deze slechts in zoverre door het gestelde in de memorie van grieven bestreden dat de kantonrechter miskend zou hebben dat [geïntimeerde 1] (geïntimeerde sub 1) gevolmachtigde was van [Y] en dat zij dus als geen ander moet weten of [Y] de rekeningen van [appellante] aan haar heeft gedeclareerd en of zij deze heeft betaald. Het is daarom volgens [appellante] onbegrijpelijk dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 1] erop mocht vertrouwen dat zij met de betalingen aan [Y] ook had betaald voor de kosten van [appellante]. Volgens [appellante] moet [geïntimeerde 1] zelfs met [Y] worden vereenzelvigd. Wat [geïntimeerde 2] betreft wordt in de memorie van grieven niet meer gesteld dan het volgende: “Indien deze situatie al niet aan geïntimeerde [geïntimeerde 2] kan worden toegerekend, dan heeft te gelden dat [geïntimeerde 1] hoofdelijk aansprakelijk is en dus in dat geval geïntimeerde [geïntimeerde 2] buiten schot kan blijven”.
In de door haar genomen akte heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat [appellante] met de memorie van grieven het dispuut ten aanzien van de ongerechtvaardigde verrijking in volle omvang aan het hof heeft willen voorleggen. Het hof stelt echter vast dat de memorie van grieven niet in die zin kan worden uitgelegd en dat de (niet als zodanig aangeduide en ongenummerde) grieven niet anders kunnen worden begrepen dan in de hiervoor weergegeven, beperkte zin.
5.4
Het hof overweegt dat [appellante] niet gemotiveerd heeft bestreden het relaas bij conclusie van antwoord in eerste aanleg onder 3.3 (bevestigd door [geïntimeerde 1] ter comparitie), waar [geïntimeerden] hebben uiteengezet wat de achtergrond was van de vermelding van de volmacht van [geïntimeerde 1] bij de Kamer van Koophandel, namelijk dat [Y] in hetzelfde gebouw was gevestigd als het bedrijf waar [geïntimeerde 1] in dienst was en dat zij slechts lichte administratieve werkzaamheden verrichtte voor [Y], zoals het tekenen voor ontvangst van pakketjes en dergelijke. In het licht van deze niet weersproken feiten hoeft het enkele feit dat [geïntimeerde 1] in het Handelsregister als gevolmachtigde wordt vermeld niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat zij als geen ander zou moeten weten of [Y] alle kosten van [appellante] aan [geïntimeerden] heeft doorgefactureerd, laat staan dat dit voldoende zou zijn om van zoiets uitzonderlijks als vereenzelviging te kunnen uitgaan. Nu deze stelling verder niet is onderbouwd en daar ook geen bewijs van is aangeboden, gaat het hof daar verder aan voorbij, wat er zij van de vraag welke rechtsgevolgen aan die stelling zouden moeten worden verbonden.
5.5
Ten aanzien van [geïntimeerde 2] ontbreekt iedere behoorlijke onderbouwing waarom het bestreden vonnis wat betreft de afwijzing van de tegen hem ingestelde vordering vernietigd zou moeten worden.
5.6
Op grond van het vorenstaande faalt het appel. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.341,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1 ½ punt in tarief II). De gevorderde wettelijke rente is als na te melden. toewijsbaar.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 683,- aan verschotten en € 1.341,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. I. Tubben en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
9 december 2014.