ECLI:NL:GHARL:2014:9199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
200.143.895-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige in geschil tussen ouders met vermoedens van seksueel misbruik

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2014, staat de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] centraal. De ouders, de moeder en de vader, zijn verwikkeld in een juridisch geschil over de omgangsregeling en het gezag over hun dochter, geboren in 2007. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2013 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de omgang tussen de vader en de minderjarige op te schorten voor een jaar, terwijl de vader in incidenteel hoger beroep vraagt om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te vestigen.

Het hof verwijst naar eerdere onderzoeken en beschikkingen, waarbij de moeder herhaaldelijk heeft gesuggereerd dat de vader de minderjarige seksueel misbruikt. Diverse instanties, waaronder Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming, hebben deze vermoedens niet kunnen bevestigen. Het hof constateert dat de moeder niet in staat lijkt om de vader een rol in het leven van de minderjarige te laten spelen, wat de communicatie tussen de ouders onder druk zet.

Na de mondelinge behandeling op 30 oktober 2014, waarin beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, concludeert het hof dat er mogelijk zwaarwegende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te vestigen. Het hof besluit om de behandeling aan te houden en de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om aanvullend onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie bij de vader. Totdat er een definitieve beslissing is genomen, wordt een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader verblijft. Tevens wordt een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het niet naleven van deze regeling.

De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover het de zorgregeling betreft, en het hof verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om voor 1 april 2015 te rapporteren over de opvoedingssituatie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling na ontvangst van dit rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.895/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/140419 / FA RK 13-860)
beschikking van de familiekamer van 25 november 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.H.P. Selcraig, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw, kantoorhoudend te Haarlem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 maart 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende, al dan niet onder aanvulling c.q. verbetering van de gronden, te bepalen dat de omgang tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]) wordt opgeschort voor de periode van één jaar.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 mei 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Daarbij heeft de vader tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt het hof in het principaal hoger beroep het verzoek van de moeder tot opschorting van de omgangsregeling voor de duur van een jaar af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen:
primair
dat het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1] wordt beëindigd en de vader vanaf de datum van de in deze te wijzen beschikking wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1];
subsidiair
dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] bij de vader zal zijn met ingang van de ten deze te wijzen beschikking althans met ingang van een datum door het hof in goede justitie vast te stellen en te bepalen;
met betrekking tot de zorgregeling en vakantieregeling
dat er een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de vader is gerechtigd om de minderjarige [de minderjarige1] de ene week van zondagavond 18.00 uur tot de volgende week zondag 18.00 uur bij zich te hebben en zij de andere week bij de moeder verblijft dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen door het hof in goede justitie vast te stellen;
en dat de minderjarige de ene helft van de schoolvakanties bij de vader doorbrengt en de andere helft bij de moeder, waarbij het hof wordt verzocht de indeling van de vakanties vast te stellen na een daartoe strekkend voorstel van beide partijen.
2.4
Daarop heeft de moeder in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 11 juni 2014, waarin zij het hof verzoekt de incidentele appellen van de vader af te wijzen zijnde ongegrond en onbewezen.
2.5
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlage van 24 april 2014 van mr. Selcraig;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van 18 juni 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van 14 oktober 2014 van mr. Selcraig;
- een journaalbericht met bijlagen van 24 oktober 2014 van mr. Van der Zouw;
- een journaalbericht met bijlagen van 28 oktober 2014 van mr. Selcraig;
- een journaalbericht met bijlagen van 28 oktober 2014 van mr. Van der Zouw.
2.6
Hoewel de drie laatst genoemde journaalberichten met bijlagen niet conform het procesreglement uiterlijk op de tiende kalenderdag voor de mondelinge behandeling bij de griffie van het hof zijn binnengekomen, zal het hof toch kennisnemen van de inhoud hiervan, nu de bijlagen van recente datum zijn en/of eenvoudig zijn te doorgronden.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is [in] 2007 in de gemeente [B] de minderjarige [de minderjarige1] geboren. De vader heeft [de minderjarige1] op 10 juli 2007 erkend. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] belast. [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 29 november 2011 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de vader gerechtigd is [de minderjarige1] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich of bij zijn zuster te ontvangen, in aanwezigheid van zijn zuster en/of schoonzuster. Tevens is bepaald dat de moeder aan de vader een dwangsom dient te betalen van € 500,- voor iedere keer dat zij deze omgangsregeling niet nakomt tot een maximum van € 10.000,-.
3.3
De moeder heeft op 16 april 2013 een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1]. De vader heeft een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek ingediend. Tevens heeft de vader een aanvullend zelfstandig verzoek ingediend.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige1] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na zwemles tot maandagochtend voor schooltijd bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige1] ophaalt bij het zwembad en haar maandagochtend naar school brengt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders strijden met elkaar over het gezag, het hoofdverblijf van [de minderjarige1] alsmede de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1]. Ook heeft de moeder het hof verzocht om vervangende toestemming te verlenen namens de vader om [de minderjarige1] aan te melden voor een klinische gezinsopname bij [D]. Hoewel de vader van mening is dat een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, gaat hij er wegens proceseconomische redenen mee akkoord dat dit verzoek in deze wordt behandeld. Het hof overweegt als volgt.
4.2
Ter zitting is naar voren gekomen dat de ouders tot ongeveer april 2014 uitvoering hebben gegeven aan de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1]. Vanaf dat moment wilde de moeder [de minderjarige1] niet meer bij de vader laten overnachten, omdat [de minderjarige1] volgens haar niet meer naar de vader wilde en afwijkend gedrag vertoonde. Vanaf april 2014 vindt elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur omgang plaats tussen de vader en [de minderjarige1], in aanwezigheid van de partner van de vader. De moeder heeft deze regeling bedongen. Hoewel de vader hiertegen bezwaren heeft, is hij (noodgedwongen en onder protest) daarin meegegaan.
4.3
De moeder heeft reeds een lange tijd het vermoeden dat [de minderjarige1] door de vader seksueel wordt misbruikt. De moeder heeft aangegeven dat zij zich niet voldoende serieus voelt genomen door instanties in haar vermoeden van seksueel misbruik bij [de minderjarige1] en de daaraan gekoppelde wens dat een onderzoek door [D] wordt ingesteld. Het hof overweegt als volgt.
4.4
Gebleken is dat sedert het uiteengaan van de ouders in 2010 op verschillende momenten diverse onderzoeken hebben plaatsgevonden in verband met het door de moeder geuite vermoeden dat sprake is van seksueel misbruik en/of mishandeling van [de minderjarige1] door de vader. Zo is [de minderjarige1] in 2010 door de moeder aangemeld bij Bureau Jeugdzorg en heeft de moeder bij de huisarts verwijsbrieven gevraagd voor [E] en [D]. Bureau Jeugdzorg heeft na onderzoek geconcludeerd dat sprake is van kindproblematiek, een over beschermende opvoedstijl van moeder en relatieproblemen tussen de ouders. In 2011 is [de minderjarige1] onderzocht en begeleid door [E]. Bij [E] is gestart met standaarddiagnostiek, waaruit vooral de systeemproblematiek duidelijk naar voren kwam: een echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Ten aanzien van de vermoedens van moeder van seksueel misbruik en mishandeling heeft [E] geen conclusies kunnen formuleren. De behandelend psycholoog heeft het door moeder benoemde zorgelijk en opvallend gedrag van [de minderjarige1] tijdens haar spelcontacten met [de minderjarige1] niet waargenomen. Wel heeft [de minderjarige1] bij aanvang van de speelcontacten gedrag laten zien dat lijkt op kenmerken uit het autistisch spectrum. In juli 2011 zijn de spelcontacten met [de minderjarige1] gehalveerd omdat de psycholoog geen zorgen heeft over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en hierin zelfs een opstijgende lijn ziet. Volgens de hulpverlening, waaronder [E] en Bureau Jeugdzorg, is het mogelijk dat de verstoorde onderlinge relatie tussen de ouders, de gedragingen en angsten van [de minderjarige1] versterkten. In maart 2013 is [de minderjarige1] gehoord door de zedenpolitie, nadat de moeder (wederom) aangifte heeft gedaan van onder meer seksueel misbruik. De zaak is (net als overigens de zaak in 2010) geseponeerd, omdat de vader naar het oordeel van de Officier van Justitie ten onrechte als verdachte is aangemerkt. In april 2013 heeft Bureau Jeugdzorg geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat [de minderjarige1] fysiek in onveiligheid verkeert. [de minderjarige1] is vanwege de zorgen van de moeder opnieuw aangemeld bij [E]. Volgens het verslag van 12 november 2013 van [E] zijn er uit de observaties van het gedrag van [de minderjarige1] in een zestal spelkamercontacten geen bijzonderheden naar voren gekomen en spreekt [de minderjarige1] op een positieve manier over beide ouders. De psycholoog heeft geen signalen gezien die wijzen op seksueel misbruik. Ook wordt geconcludeerd dat [de minderjarige1] niet voldoet aan de criteria van een DSM-IV TR classificatie. Wel wordt [de minderjarige1] beschouwd als een temperamentvol meisje met een duidelijk eigen wil die voor ouders niet altijd makkelijk te sturen is. Het dossier wordt in november 2013 door [E] gesloten. De raad concludeert na een hernieuwd onderzoek waarbij ook de leerkracht van de school van [de minderjarige1] is gehoord, in het raadsrapport van 30 september 2013 dat er geen sprake is van signalen die kunnen duiden op seksueel misbruik bij [de minderjarige1]. Gezien haar leeftijd kunnen de uitingen van [de minderjarige1] volgens de raad duiden op overmatige fantasie of een signaal van een loyaliteitsconflict en aandacht vragend gedrag. In 2014 wenst de moeder een verwijzing naar [D] voor een gezinsopname. De huisarts is met die wens niet (direct) meegegaan en heeft [de minderjarige1] in mei 2014 (wederom) doorverwezen naar [E] voor een diagnose en aan [E] de vraag voorgelegd of een onderzoek bij [D] dient plaats te vinden. In het intakeverslag van 21 oktober 2014 van [E] wordt geconcludeerd dat het gedrag van [de minderjarige1] voldoet aan de criteria van een Autisme Spectrum Stoornis alsmede aan de criteria van een reactieve hechtingsstoornis en dat (onder meer) wordt geadviseerd om voor [de minderjarige1] te starten met een individuele creatieve therapie, gevolgd door creatieve therapie voor moeder en dochter. Daarnaast blijkt uit het medische dossier van [de minderjarige1] dat de huisarts van mening is dat het belangrijkste probleem ten aanzien van het gedrag van [de minderjarige1] bij het gedrag van de ouders ligt en niet bij [de minderjarige1].
4.5
Hoewel in de loop van de jaren reeds vele - door verschillende professionele instanties uitgevoerde - onderzoeken hebben plaatsgevonden om te bezien of er signalen zijn voor seksueel misbruik en/of mishandeling van [de minderjarige1] (door vader), is het vermoeden van de moeder niet bevestigd. Wel blijkt bij herhaling dat [de minderjarige1] van de (overigens telkens door moeder onderbroken) contactmomenten met haar vader geniet en deze contacten goed verlopen. Het hof heeft geen aanleiding om aan de bevindingen van de diverse professionals te twijfelen. Duidelijk is geworden dat de moeder niet in staat is de vader intrinsiek toe te laten in het leven van [de minderjarige1]. Weliswaar werkt zij tot op zekere hoogte mee aan omgang tussen de vader en [de minderjarige1], maar zij blijft bij herhaling terugkomen op en vasthouden aan het vermoeden dat [de minderjarige1] seksueel wordt misbruikt en/of mishandeld door hem. Zo wil de moeder om die reden niet dat [de minderjarige1] bij de vader overnacht en dient de partner van de vader aanwezig te zijn tijdens de omgangsmomenten. Het hof deelt de visie van de raad dat zij met haar telkens terugkerende geuite vermoeden van seksueel misbruik bij [de minderjarige1] de communicatie en verstandhouding tussen de ouders blijvend onder druk zet. De stelling van de moeder dat zij haar vermoeden zal laten varen indien uit de gezinsopname bij [D] geen signalen over seksueel misbruik bij [de minderjarige1] naar voren zouden komen, acht het hof in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Te meer niet nu ook ter zitting is gebleken van de vasthoudendheid van de moeder in deze. Voor zover de moeder heeft gesteld dat uit de brief van 2 juni 2014 van een psycholoog blijkt dat er bij haar geen sprake is van een DSM-stoornis waaruit haar vasthoudendheid ten aanzien van haar vermoeden kan worden verklaard, volgt het hof haar daarin niet, nu deze brief daartoe op zichzelf onvoldoende is. Immers uit deze brief blijkt slechts dat sprake is geweest van een tweetal contacten en blijkt niet dat de moeder is onderzocht. Het hof acht het zeer zorgelijk dat de moeder [de minderjarige1] in de afgelopen jaren vele onderzoeken heeft laten ondergaan en niet open lijkt te staan voor de (andere) visie van diverse professionals. Naar het hof voorkomt, lijkt er inderdaad sprake te zijn - zoals ook al in 2010 werd benoemd - van een weliswaar liefdevolle maar ook over beschermende opvoedingsomgeving van de moeder waarbij aan [de minderjarige1] nauwelijks tot geen ruimte wordt geboden om een onbelast contact met haar vader te hebben terwijl voorts niet te verwachten valt dat hier op korte termijn verandering in zal komen.
4.6
Gelet op het voorgaande is het hof - op basis van de huidige informatie en zoals ook ter zitting besproken - van oordeel dat er mogelijk sprake is van zwaarwegende redenen die zich tegen een langer hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de moeder verzetten en acht het hof het (mogelijk) meer in het belang van [de minderjarige1] dat zij haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben. Het hof realiseert zich dat ook deze vraag eerder aan de raad is voorgelegd en deze vraag toen ontkennend is beantwoord. Echter sinds het laatste raadsonderzoek is inmiddels een jaar verstreken en is de situatie gewijzigd. Ten tijde van het raadsonderzoek ging [de minderjarige1] elke weekeind naar haar vader toe. Na de beschikking van de rechtbank is echter wederom het vermoeden van de moeder opgelaaid en heeft zij (wederom) geen uitvoering gegeven aan de contactregeling zoals die eerder door de rechter is bepaald. [de minderjarige1] heeft nog meer als een ander kind behoefte aan structuur en voorspelbaarheid en daar heeft het haar in elk geval wat betreft de contacten met haar vader inmiddels al jarenlang aan ontbroken. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is bij het hof het beeld ontstaan dat de vader wel in staat is om ruimte te geven aan de loyaliteit van [de minderjarige1] aan beide ouders en de moeder ruimte te bieden om contact met [de minderjarige1] te onderhouden. Uit het laatste raadsrapport komt bovendien naar voren dat [de minderjarige1] zich op haar gemak voelt bij de vader. Mogelijk is hij ook beter in staat om de zorgen die over [de minderjarige1] bestaan te relativeren en haar daarmede ook meer ruimte te geven voor waar mogelijk een zorgeloze ontwikkeling. Het hof beschikt op dit moment evenwel over onvoldoende informatie over het opvoedingsklimaat bij de vader om een beslissing te nemen die het meest in het belang van [de minderjarige1] moet worden geacht. Het hof zal daarom de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om een (verkort) aanvullend onderzoek in te stellen. Een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] is een ingrijpende gebeurtenis voor alle betrokkenen en zal ook goed moet worden begeleid. De raad zal worden verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag in hoeverre de opvoedingsomgeving bij de vader tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige1], bij welke ouder zij - gelet op de gewijzigde omstandigheden sinds het laatste raadsonderzoek - het hoofdverblijf dient te hebben en op welke manier een eventuele wijziging van het hoofdverblijf dient plaats te vinden en het hof daarover te adviseren. Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding om vervangende toestemming te verlenen om een gezinsonderzoek bij [D] te doen instellen. De raad wordt tevens verzocht aan te geven of de raad gegronde redenen ziet voor een dergelijk onderzoek. Het hof zal de raad verzoeken om over het vorenstaande te adviseren en te rapporteren vóór 1 april 2015 dan wel zoveel eerder als mogelijk.
4.7
Mede in het licht van het voorgaande ziet het hof aanleiding om - totdat nader is beslist - een voorlopige beslissing te geven omtrent de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1]. Het hof zal bepalen dat voorlopig, totdat nader zal worden beslist, een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] zal gelden van eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na zwemles tot maandagochtend voor schooltijd, waarbij de vader [de minderjarige1] uit zwemles ophaalt en haar op maandagochtend naar school brengt. In de tussenliggende zaterdagen verblijft [de minderjarige1] van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader. De vader haalt [de minderjarige1] op zaterdagochtend bij de moeder op en de moeder haalt haar op de avond weer bij de vader op. De kerstvakantie zal bij helfte worden gedeeld, waarbij [de minderjarige1] tot tweede kerstdag om 10.00 uur bij de moeder verblijft en vanaf tweede kerstdag bij de vader. De voorjaarsvakantie zal [de minderjarige1] volledig bij de vader doorbrengen. Tevens zal [de minderjarige1] de helft van de meivakantie bij de vader verblijven. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting ziet het hof aanleiding aan deze voorlopige zorgregeling een dwangsom te verbinden van € 1.000,- per keer dat de moeder deze regeling deels of geheel niet nakomt, met een maximum van € 25.000,-.
4.8
Het hof zal de definitieve beslissing op de verzoeken van de vader in hoger beroep en de verzoeken van de moeder aanhouden in afwachting van de uitkomst van het (aanvullend) raadsonderzoek.
4.9
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de beslissing omtrent de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] betreft en beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 december 2013 voor zover het de beslissing omtrent de zorgregeling betreft;
bepaalt voorlopig - totdat nader is beslist – ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige1], geboren [in] 2007, dat:
- [de minderjarige1] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na zwemles tot maandagochtend voor schooltijd bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [de minderjarige1] ophaalt bij het zwembad en haar op maandagochtend naar school brengt;
- [de minderjarige1] in de tussenliggende weekenden op de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader haar bij de moeder ophaalt en de moeder haar bij de vader ophaalt;
- [de minderjarige1] de eerste helft van de kerstvakantie, tot tweede kerstdag om 10.00 uur, bij de moeder zal doorbrengen en dat zij de tweede helft van de vakantie, vanaf tweede kerstdag, bij de vader zal verblijven;
- [de minderjarige1] de voorjaarsvakantie bij de vader zal doorbrengen;
- [de minderjarige1] de helft van de meivakantie bij de vader zal verblijven;
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per keer dat zij deze zorgregeling deels of geheel niet nakomt, met een maximum van € 25.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens definitief te beslissen:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 4.6 omschreven en daaromtrent te rapporteren vóór 1 april 2015, dan wel zoveel eerder als mogelijk is;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te bepalen datum, waarvoor partijen en de Raad voor de Kinderbescherming zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.P. den Hollander en
mr. G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 november 2014 in bijzijn van de griffier.