Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
25 november 2014
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Heerlen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
fl42.785. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van
fl890. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van
fl7.042.
fl49.903. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van
fl790. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van
fl8.764.
2.De vaststaande feiten
fl215.632. Hof Den Bosch heeft ten aanzien van de boetebeschikkingen IB/PVV voor de jaren 1999 en 2000 vastgesteld dat voor de indiening van de aangiften IB/PVV voor de jaren 1999 en 2000 uitstel is verleend en dat de duur van dit uitstel onzeker is. Hof Den Bosch heeft in dit verband overwogen dat de Inspecteur heeft gesteld dat het uitstel tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 1999 is geëindigd op 25 april 2003. Verder heeft Hof Den Bosch aannemelijk geacht dat het uitstel tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2000 niet eerder is verstreken. Vervolgens heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat het voor belanghebbende op 25 april 2003 duidelijk moet zijn geweest dat de op 28 november 2002 aangekondigde correcties zouden worden aangebracht in het geval hij zou blijven zwijgen over het verloop van de rekeningen, dat belanghebbende een boete zou hebben kunnen vermijden door een aangifte in te dienen waarin de door de Inspecteur in het vooruitzicht gestelde correcties waren opgenomen en dat onder die omstandigheden een boete achterwege dient te blijven. Hof Den Bosch acht niet bewezen dat de aangiften opzettelijk achterwege zijn gebleven met het oogmerk te ontkomen aan de door de Inspecteur in het vooruitzicht gestelde correcties. Door belanghebbende uit te nodigen tot het doen van aangifte is het niet meer passend om belanghebbende te beboeten voor het eerder opzettelijk niet doen van aangiften, aldus Hof Den Bosch.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
fl3.165 (64% van
fl4.946) voor het jaar 1999 respectievelijk
fl3.595 (64% van
fl5.618) voor het jaar 2000.
4.Beoordeling van het geschil
fl215.632, iii) de daaruit genoten rente-inkomsten de vrijgestelde bedragen te boven gaan, iv) belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2000, v) belanghebbende hiervan – gelet op de in 2.5 vermelde brief – op de hoogte was, vi) van algemene bekendheid was dat de betreffende rente-inkomsten, voor zover die de vrijgestelde bedragen te boven gaan, waren onderworpen aan de heffing van IB/PVV en daarom aangegeven moesten worden, vii) de in 2.8 vermelde waarschuwingsbrief is verzonden naar het adres van belanghebbende, viii) deze brief belanghebbende kennelijk heeft bereikt (zie 2.9), ix) belanghebbende derhalve wist dat de termijn voor het doen van aangifte eindigde op 27 juni 2002, en x) dat belanghebbende desondanks geen aangifte heeft gedaan.
fl5.618. Dit bedrag is na cassatie onaantastbaar geworden. Nu dit bedrag tot stand is gekomen met omkering van de bewijslast is naar het oordeel van het Hof – gelijk de Inspecteur bepleit – een vermindering van de boete met 20 percent op zijn plaats. Verder ziet het Hof in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de boete verder te verminderen met 20% tot 64% van de verzwegen belasting. Het Hof zal de voor het jaar 2000 opgelegde vergrijpboete daarom verminderen tot
fl3.595 ofwel € 1.631.
5.Proceskosten
6.Beslissing
25 november 2014in het openbaar uitgesproken.