ECLI:NL:GHARL:2014:9136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
13/00914
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van kosten verbonden aan onbezoldigde functies in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 18 juli 2013 een eerder beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2008, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 422.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 106.950 was vastgesteld. De Inspecteur had de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, wat leidde tot het hoger beroep.

Belanghebbende, die tot 21 januari 2008 voorzitter was van [C] NV, had naast zijn bezoldigde functies ook onbezoldigde functies vervuld bij verschillende (sociaal-)culturele en charitatieve instellingen. Hij stelde dat deze onbezoldigde functies essentieel waren voor het verwerven van nieuwe bezoldigde functies en dat de kosten die hij maakte in verband met deze functies als ondernemingskosten moesten worden aangemerkt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de onbezoldigde functies in een te ver verwijderd verband tot de onderneming stonden.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten van de onbezoldigde functies als kosten van de onderneming konden worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de onbezoldigde functies voornamelijk voortkwamen uit persoonlijke betrokkenheid en maatschappelijke engagement, en dat er onvoldoende causaal verband was tussen deze functies en de onderneming van belanghebbende. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00914
uitspraakdatum:
25 november 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2013, nummer AWB 12/3741, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 422.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 106.950. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.597.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 18 juli 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] RA als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was tot 21 januari 2008 voorzitter van [C] NV (hierna: [C]). Belanghebbende bleef in 2008 bij [C] in loondienst als adviseur van de Raad van Bestuur van [C]. Tot en met het jaar 2007 was belanghebbende tevens commissaris bij de N.V. [D] en bij [E] BV.
2.2
Naast zijn bezoldigde functies was belanghebbende, ook reeds in de jaren vóór 2008, onbezoldigd lid van besturen van een aantal (sociaal-)culturele en charitatieve instellingen (hierna: de onbezoldigde functies).
2.3
Na zijn ontslag bij [C] heeft belanghebbende het aantal bezoldigde functies van commissaris en adviseur uitgebreid. Ook het aantal onbezoldigde functies van belanghebbende is nadien uitgebreid. De gerealiseerde opbrengsten uit de bezoldigde functies beliepen in de jaren 2007 tot en met 2011 respectievelijk € 61.726, € 80.965, € 97.043, € 100.385 en € 265.000.
2.4
Het voordeel uit de bezoldigde functies vormt winst uit onderneming.
2.5
Belanghebbende heeft bij het bepalen van de winst uit zijn onderneming een bedrag van € 29.419 als kosten van de onderneming in aanmerking genomen. Onder deze kosten zijn kosten begrepen die verband houden met de door belanghebbende uitgeoefende onbezoldigde functies. Het gaat daarbij voornamelijk om reis- en verblijfkosten. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de kosten die verband houden met de onbezoldigde functies niet als kosten van de onderneming geaccepteerd. Uit de brief van de Inspecteur van 19 september 2011 blijkt dat het gaat om een bedrag van € 6.208.
2.6
Met het verrichten van de bezoldigde functies was in het onderhavige jaar 679 uren gemoeid, met het verrichten van onbezoldigde functies 687 uren.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de kosten die verband houden met de onbezoldigde functies als kosten van de onderneming kunnen worden aangemerkt. Voorts is in geschil of de uren die gemoeid zijn met de onbezoldigde functies in aanmerking kunnen worden genomen bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende voldoet aan het urencriterium zoals bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.2
Belanghebbende stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de onbezoldigde functies en de daaruit voortvloeiende contacten van groot belang zijn voor het verwerven van nieuwe bezoldigde functies als commissaris en adviseur. Aan die contacten heeft hij een deel van zijn bezoldigde functies te danken, deels door de bekendheid daardoor van zijn persoon, deels doordat hij daardoor voldoet aan de voor veel functies gestelde eis van maatschappelijke betrokkenheid. De uren die zijn gemoeid met de onbezoldigde functies tellen mee voor de toepassing van het urencriterium, aldus belanghebbende.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onbezoldigde functies in een te ver verwijderd verband tot de onderneming staan. De daarmee gemoeide kosten en de tijd die daaraan wordt besteed, kunnen niet aan de onderneming worden toegerekend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Kosten van een onderneming zijn de kosten die worden gemaakt met het oog op de zakelijke belangen en in het kader van de normale uitoefening van een onderneming. Van belang is derhalve met welk doel de kosten zijn gemaakt. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Voor zowel de omvang van de te maken of gemaakte kosten als voor het tijdsbeslag dat met de werkzaamheden is gemoeid heeft als leidraad te gelden dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde werkzaamheden voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven of werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien (vgl. Hoge Raad 30 maart 2007 nr. 42.908, ECLI:NL:HR:2007:BA1832).
4.2
Belanghebbende maakt, met hetgeen hij naar voren heeft gebracht naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat de hoofdzakelijke grond voor het verrichten van de onbezoldigde functies een andere is dan zijn betrokkenheid bij de instellingen waarvoor hij die functies verrichtte en dat het accepteren van die functies en het uitvoeren daarvan op een andere wijze plaats vond dan past bij zijn maatschappelijke positie zoals die kan blijken uit de directiefunctie die belanghebbende had bij [C], de later door hem uitgeoefende functies en de uit zijn aangifte blijkende inkomens- en vermogenspositie. Het Hof acht aannemelijk dat bij het verzoek tot het vervullen van de onbezoldigde functies en het aanvaarden ervan overwegingen van persoonlijke aard overheersen. Daaruit vloeit voort dat er onvoldoende causaal verband is tussen de onbezoldigde functies en de daarmee verband houdende kosten en tijdsbesteding enerzijds en de onderneming van belanghebbende anderzijds. In zoverre moeten de onbezoldigde functies worden gezien als werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien (zie 4.1).
4.3
Daaraan doet niet af dat de contacten die voortvloeien uit de onbezoldigde functies profijtelijk kunnen zijn voor belanghebbendes onderneming en kunnen leiden tot nieuwe betaalde commissariaten of adviseurschappen. Evenmin doet daaraan af dat het verrichten van onbezoldigde functies als hier bedoeld mogelijk een voorwaarde kunnen zijn voor het in aanmerking komen voor nieuwe bezoldigde functies of daarvoor tot aanbeveling strekken. Niet die onbezoldigde functies als zodanig spelen in dat verband immers een rol, maar de persoonlijke betrokkenheid die en het maatschappelijke engagement dat daaruit blijkt.
4.4
Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt voor het oordeel dat de in geding zijnde uitgaven kosten van de onderneming zijn en dat de met de onbezoldigde functies verband houdende werkzaamheden zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
4.5
Voor dat geval is in dit geding verder niet in geschil dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Ook in zoverre is het hoger beroep ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
25 november 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 25 november 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.