In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 18 juli 2013 een eerder beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2008, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 422.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 106.950 was vastgesteld. De Inspecteur had de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, wat leidde tot het hoger beroep.
Belanghebbende, die tot 21 januari 2008 voorzitter was van [C] NV, had naast zijn bezoldigde functies ook onbezoldigde functies vervuld bij verschillende (sociaal-)culturele en charitatieve instellingen. Hij stelde dat deze onbezoldigde functies essentieel waren voor het verwerven van nieuwe bezoldigde functies en dat de kosten die hij maakte in verband met deze functies als ondernemingskosten moesten worden aangemerkt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de onbezoldigde functies in een te ver verwijderd verband tot de onderneming stonden.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten van de onbezoldigde functies als kosten van de onderneming konden worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de onbezoldigde functies voornamelijk voortkwamen uit persoonlijke betrokkenheid en maatschappelijke engagement, en dat er onvoldoende causaal verband was tussen deze functies en de onderneming van belanghebbende. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.