In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen appellanten en Dexia Nederland B.V. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in hoger beroep de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen, maar het hof oordeelt dat de bevoegdheid tot vernietiging reeds was verjaard. De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten hebben in 2000 een effectenleaseovereenkomst afgesloten, maar hebben pas in 2004 geprobeerd deze te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant 2] meer dan drie jaar voor de vernietiging op de hoogte was van de overeenkomst, waardoor de verjaringstermijn was verstreken. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen en de omstandigheden rondom de kennisgeving van de overeenkomst aan [appellant 2].
Daarnaast heeft het hof de zorgplicht van Dexia beoordeeld. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia niet aan haar zorgplicht had voldaan, wat leidde tot een verdeling van de restschuld. Het hof heeft deze beslissing onderschreven en de grieven van de appellanten verworpen. De proceskosten zijn aan de zijde van Dexia vastgesteld op een totaal van € 2.918,-, inclusief advocaatkosten en verschotten. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank Groningen bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 25 november 2014.