ECLI:NL:GHARL:2014:9124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.131.302-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met verjaring en zorgplicht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen appellanten en Dexia Nederland B.V. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in hoger beroep de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen, maar het hof oordeelt dat de bevoegdheid tot vernietiging reeds was verjaard. De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten hebben in 2000 een effectenleaseovereenkomst afgesloten, maar hebben pas in 2004 geprobeerd deze te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant 2] meer dan drie jaar voor de vernietiging op de hoogte was van de overeenkomst, waardoor de verjaringstermijn was verstreken. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen en de omstandigheden rondom de kennisgeving van de overeenkomst aan [appellant 2].

Daarnaast heeft het hof de zorgplicht van Dexia beoordeeld. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia niet aan haar zorgplicht had voldaan, wat leidde tot een verdeling van de restschuld. Het hof heeft deze beslissing onderschreven en de grieven van de appellanten verworpen. De proceskosten zijn aan de zijde van Dexia vastgesteld op een totaal van € 2.918,-, inclusief advocaatkosten en verschotten. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank Groningen bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 25 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.302/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 368921 CV EXPL 08-8863)
arrest van de tweede kamer van 25 november 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. H.J. Griede, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 april 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 1 juli 2014 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.
De verdere beoordeling
2.1.
Het hof heeft in voornoemd tussenarrest in r.o. 3.8. overwogen dat het feit dat de betalingen aan Dexia op grond van de leaseovereenkomst hebben plaatsgevonden vanaf een gezamenlijke rekening van [appellanten] en het bestaan van de effectenleaseovereenkomst daardoor kenbaar was uit de bankafschriften van de betrokken rekening, waarvan de afschriften mede aan [appellant 2] waren gericht onvoldoende is voor het bewijs dat [appellant 2] meer dan drie jaar voordat zij heeft gepoogd de leaseovereenkomst te vernietigen, met het bestaan daarvan bekend was. Echter in samenhang met de omstandigheid dat [appellant 2] zelf bij Dexia in het jaar 2000 een gelijksoortige effectenleaseovereenkomst heeft afgesloten, waaruit bekendheid met Dexia, effectenleaseovereenkomsten en maandbetalingen mag worden verondersteld is een en ander wel voldoende om uit te gaan van een vermoeden dat [appellant 2] eerder dan drie jaar voor 4 maart 2004 met de overeenkomst bekend was.
2.2.
Bij voornoemd tussenarrest zijn [appellanten] in het kader van grief I toegelaten tot het tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat [appellant 2] meer dan drie jaar voor
4 maart 2004 op de hoogte was van het bestaan van de effectenleaseovereenkomst.
2.3
Ter voldoening aan de bewijsopdracht hebben [appellant 1] en [appellant 2] zichzelf als getuige doen horen.
2.4.
[appellant 1] heeft onder meer verklaard:
“(…) Sinds 1977/78 is [appellant 2] huisvrouw. (…) Ik verdiende zo rond 1998 ongeveer1600 a 1700 gulden. Dat is inclusief ploegentoeslag. [appellant 2] werkte niet en had geen inkomen. Onze enige inkomsten bestonden uit het geld dat ik verdiende met mijn baan.
Wij hadden één rekening bij de Rabobank en die stond op mijn naam. In 2002 is dit een en/of-rekening geworden. Volgens mij had [appellant 2] in die tijd geen eigen rekening. Zij heeft niets gemerkt van het feit dat ik in 1998 een aandelenleaseovereenkomst heb gesloten. U vraagt mij of het feit dat er 500 gulden per maand moest worden betaald niet tot problemen leidde of dat er zij niet heeft gemerkt dat zo’n groot deel aan inkomsten ontbrak. Ik vertel u, zij heeft niets gemerkt.
U vraagt mij of zij een pinpas had op mijn rekening. Dat weet ik niet(…)
Zij deed nooit boodschappen. Zij ging nooit alleen weg, bijna nooit. Wij gingen alleen samen weg en dan betaalde ik, of we gingen samen iets kopen en dan betaalde ik.(…)
Wij hadden een brievenbus buiten waarin de post werd bezorgd. Deze brievenbus zat op slot en [appellant 2] had geen sleutel.
Nu heeft [appellant 2] een eigen rekening. Ik weet niet sinds wanneer. Die rekening is bij ABN AMRO.
U vraagt mij of ik er iets van gemerkt heb dat [appellant 2] in 2000 een eigen effectenleaseproduct afsloot. Nee, daar heb ik niets van gemerkt en zij heeft mij het niet verteld. U vraagt mij of er nooit post binnenkwam van haar over het effectenleaseproduct. Zij kreeg nooit post.
In 2004 heb ik aan haar verteld dat ik een effectenleaseproduct heb afgesloten. Dit was naar aanleiding van een reportage op tv. Zij heeft mij toen verteld dat zij ook een effectenleaseproduct in 2000 heeft afgesloten. Zij had mij dit daarvoor nooit verteld en ik wist ook niet dat zij een bankrekening had. Dat heeft ze mij pas later verteld.
U vraagt mij of er nooit post voor haar over die bankrekening in de brievenbus kwam. Er is een nieuwe brievenbus in 2000 gekomen. Ik weet niet zeker of het 2000 was, het kan ook 1998/99 zijn geweest. Die was zonder slot. Zij haalde bijna nooit de post op en zij maakte niets open. Ik denk dat zij ongeveer het in jaar 2000 een eigen bankpas heeft gekregen op mijn rekening. Zij gaat nooit pinnen en zij gebruikt de bankpas niet. Ik merk op dat wij nooit elkaars post openmaken.
(…)
Ik weet niet 100% zeker of mijn inkomen in 1998 ongeveer 1600 á 1700 gulden bedroeg. Het zou ook verwarring kunnen zijn over guldens en euro’s, en dat ik dan ongeveer in die tijd 3000 gulden verdiende. Wij hadden een zeer traditioneel huwelijk vanuit onze Surinaamse achtergrond.
(…)
We waren bij een kennis in Groningen en daar was een man aanwezig. Ik heb mijn handtekening toen gezet bij die kennis onder het contract. U vraagt mij of ik in het jaar 2000 mijn kinderen wel eens sprak. In het jaar 2000 en nu nog steeds spreken wij onze kinderen bijna dagelijks. Soms bellen de kinderen, soms bellen wij. Het was mij niet bekend dat twee van mijn drie kinderen, te weten mijn zoon [zoon] en mijn dochter [dochter], ook in 2000 beide een effectenleaseproduct hebben afgesloten. Het was mij niet bekend dat mijn vrouw in 2000 ook een effectenleaseproduct heeft afgesloten. Zij heeft mij dat pas in 2004 verteld. Zij heeft geen geld. Zij heeft geen baan. Zij vertelde mij dat er iemand aan de deur was geweest die vroeg of ze centjes wilde verdienen, dat wilde ze wel. Ik weet niet of zij toen haar bankrekeningnummer heeft gegeven, zij heeft wel haar handtekening gezet. Zij heeft nooit betaald. U vraagt mij wie ‘we’ waren. Dat waren mijn vrouw en ik. Wij waren samen bij die kennis in Groningen. Ik ben met die man die daar was naar buiten gegaan en heb in de auto met hem het effectenleaseproduct besproken. U vraagt mij of ik het contract later heb opgestuurd gekregen of dat ik in die één en dezelfde ontmoeting ook het contract heb getekend. Dat was in één en dezelfde ontmoeting. Er is geen contract naar mij opgestuurd."
2.5.
[appellant 2] heeft onder meer verklaard:
"(…) In 1976 zijn wij naar Nederland gekomen. Ik heb in Nederland zo rond 1985/1986 als inpakster gewerkt. Daarna ben ik steeds volledig huisvrouw geweest. Wij hebben drie kinderen en ik vulde mijn dagen met huishoudelijk werk en eten koken. De boodschappen die ik daarvoor nodig had haalde mijn man. Ik gaf hem een lijstje en hij haalde dan de boodschappen en daarvoor haalde hij zelf geld bij de bank. Soms gaf hij mij ook geld. Ik had een pasje op de bankrekening van mijn man maar die heb ik nooit gebruikt. In 2002 werd het een en/of-rekening. Ik weet niet zeker of ik toen ook een nieuw pasje heb gekregen.
U vraagt mij of ik weet wat mijn man verdiende. Ja, dat vertelde hij mij. In 1976 verdiende hij ongeveer 1100 gulden. Dat werd steeds een beetje meer en in 2000 verdiende hij ongeveer 1600 a 1700 gulden. We betaalden toen ongeveer 150 gulden aan huur, wat wij verder bijvoorbeeld aan energie betaalden, dat weet ik niet. Het was krap, maar we redden het steeds net. U vraagt mij of mij niet is opgevallen dat op een gegeven moment 500 gulden aan Dexia betaald moest worden. Hij heeft mij niets verteld. Ik heb er niets van gemerkt want we kregen ook nog kinderbijslag. Hij gaf mij niet veel geld, ik kreeg ongeveer 10 tot 15 gulden per week. Ik deed niets met mijn pasje. Ik ging niet naar de bank, ik kon niet fietsen en we hebben geen auto.
U vraagt mij naar de brievenbus. Onze post kwam binnen in een brievenbus die buiten stond. Die brievenbus zat op slot. Ik had geen sleutel van de brievenbus. Ik haalde nooit de post en als ik zelf een keer post kreeg haalde mijn man die uit de brievenbus. Als mijn man de post uit de brievenbus haalde keek hij ernaar en stopte hij het daarna in de kast of in een koffertje. Ik kon daar wel bij, maar ik keek er niet naar. Als ik iets wilde, kocht hij het voor mij. Onze brievenbus is op een gegeven moment vervangen nadat iemand er vuurwerk in had gestopt. Wij kregen toen dezelfde brievenbus met een slot en ik heb ook daarvan de sleutel niet.
Ik weet niet precies wanneer ik een eigen bankrekening heb gekregen, maar ik heb die bankrekening geopend toen ik nog aan het werk was, ongeveer in 1985. Diezelfde rekening heb ik nog steeds. Ik ontving de kinderbijslag op die rekening. Ik gebruikte het pasje op mijn bankrekening wel. Ik kan pinnen, dat heb ik geleerd van mijn kinderen toen de pincodes werden ingevoerd.
U vraagt mij naar de door mij afgesloten effectenleaseovereenkomst. Er kwam een man aan de deur die vroeg of ik centjes wilde verdienen. Hij zei: ‘teken maar hier’, dat heb ik toen gedaan. Ik kan mij niet herinneren dat ik toen ook mijn bankrekeningnummer heb doorgegeven. Hij zou mij iets toesturen, maar dat heb ik nooit gekregen. Ik kan mij niet herinneren of ik ooit iets heb betaald op die effectenleaseovereenkomst.
Ik kan mij niet herinneren of mijn man ooit post heeft gehad van [X]. Hij vertelde daar nooit iets over. Mijn man heeft op een gegeven moment op tv een reportage gezien, ik weet niet precies wanneer dat is geweest. Hij vertelde dat hij ook zo’n effectenleaseproduct had afgesloten. En ik heb hem verteld dat ik dat ook had gedaan, maar dat ik niet wist bij welke bank. Mijn man heeft mij verteld dat hij ergens in Groningen toen we bij een kennis waren het effectenleaseproduct heeft afgesloten. Ik was er toen ook bij, maar ik wist niet dat hij dat had gedaan. Hij is met een man naar buiten gegaan. Hij vertelde mij destijds dat het gewoon een kennis was. Hij heeft mij niet verteld dat hij een effectenleaseproduct had afgesloten. In 2000, toen ik mijn effectenleaseproduct had afgesloten, woonden mijn kinderen niet meer thuis. Ze woonden in [plaats 1], [plaats 2] en [plaats 3]. Ik heb niet met mijn kinderen gesproken over het feit dat ik een effectenleaseproduct heb afgesloten.
De kinderen hebben mij nooit verteld dat zij zelf ook effectenleaseproducten hebben afgesloten.
U vertelt mij dat een van mijn kinderen volgens het dossier op dezelfde dag als ik een effectenleaseproduct heeft afgesloten. Dat wist ik niet. U vraagt mij hoe oud mijn kinderen nu zijn. [zoon] is nu 36 en hij is uit huis gegaan toen hij 21 was, dus nu 15 jaar geleden. Toen die man aan de deur kwam woonde [zoon] volgens mij nog wel thuis. Ik kan mij dat niet goed herinneren. Ik had in ieder geval in die tijd geen kinderbijslag meer en dus verder geen inkomsten. Mijn vader was ziek en ik wilde naar hem toe. Mijn man had gezegd dat ik nog even moest wachten. Het kwam dus goed uit dat die man aan de deur kwam.
(…)
U vraagt mij naar productie 8 in eerste aanleg. U vraagt mij of ik dit document eerder heb gezien.
Ik herinner mij dat niet. Die handtekening op dit document lijkt op mijn handtekening. U laat mij vervolgens productie 7 zien. U vraagt mij of ik dit document eerder heb gezien. Ik kan mij dat niet herinneren. Die handtekening lijkt niet echt op die van mij. Die eerste handtekening op productie 8 lijkt het meest op die van mij. U vraagt mij hoe vaak ik contact heb met mijn kinderen. Nu bijna dagelijks, veel gaat via WhatsApp en Facebook. In 2000 was dat ongeveer om de paar dagen, vaak telefonisch.
U vraagt mij of ik in 2000 in een huur- of in een koopwoning woonde. In 2000 woonde ik in een koopwoning. We betaalden toen ongeveer 600/700 gulden per maand. In het begin in Nederland woonden we in een huurwoning. Daarbij hoorde die huurprijs die ik eerder heb genoemd in mijn verklaring, ongeveer 150 gulden.
2.6.
Voor het slagen van het tegenbewijs tegen het oordeel van de rechter dat de partij op wie de bewijslast rust haar stellingen, behoudens tegenbewijs, afdoende heeft bewezen, is voldoende dat dit bewijs door het tegenbewijs wordt ontzenuwd (Hoge Raad 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807). Het hof is van oordeel dat [appellanten] hierin niet zijn geslaagd. [appellanten] hebben uitsluitend zichzelf doen horen. Voor hun verklaringen geldt weliswaar niet de beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring op grond van artikel 164 lid 2 Rv, nu de verklaring betrekking heeft op feiten waarvoor Dexia het bewijsrisico draagt, maar dit laat onverlet dat [appellanten] partij zijn in deze procedure en belang hebben bij de uitkomst van de bewijsopdracht. Dit vormt voor het hof reden om hun getuigenverklaringen met de nodige omzichtigheid te beoordelen. Te meer nu er geen nadere, meer onpartijdige getuigenverklaringen of stukken voorhanden zijn die de verklaringen van [appellanten] op cruciale punten bevestigen.
2.7.
Het hof baseert voornoemd oordeel op de volgende overwegingen.
2.8.
In de verklaring van [appellant 1], alsmede in de toelichting in de memorie na enquête, wordt de gang van zaken toegelicht in het huishouden van [appellanten] waarbij met name de nadruk wordt gelegd op het feit dat [appellant 2] in financieel opzicht in het geheel niets zelfstandig deed. In de verklaring van [appellant 2] wordt dit stramien grotendeels gevolgd voor wat betreft het uitgaan en het doen van boodschappen echter met een aantal belangrijke uitzonderingen. [appellant 2] verklaart dat zij de beschikking had over een eigen rekening, op die rekening de kinderbijslag binnenkwam, zij een pinpas had en wist hoe ze moest pinnen. Daarbij gevoegd dat [appellant 2] in het jaar 2000 zelf een effectenleaseovereenkomst heeft afgesloten, overtuigen de verklaringen van [appellant 2] en [appellant 1] met betrekking tot de financiële onwetendheid van [appellant 2] niet. In het licht van het te leveren tegenbewijs acht het hof dan ook niet aannemelijk dat [appellant 2] die in het jaar 2000 niet meer de beschikking had over een inkomen, een forse financiële verplichting aanging zonder [appellant 1] daarover in te lichten.
2.9.
Daarnaast zijn er meer opvallende verschillen in de verklaringen al dan niet in samenhang met de overgelegde stukken.
In hun ter gelegenheid van het getuigenverhoor afgelegde verklaringen stellen [appellanten] dat zij elkaar op de hoogte hebben gebracht van hun effectenleaseovereenkomsten in 2004 naar aanleiding van een televisieprogramma. In de procestukken in eerste aanleg wordt gesteld (onder meer: dagvaarding nr. 10 e.v., CvA in conventie in oppositie nr. 12) dat [appellant 1] in 2003 aan [appellant 2] over zijn effectenleaseovereenkomst heeft verteld. [appellant 2] stelt in de processtukken in eerste aanleg dat zij niet wist van een contract op haar naam, terwijl zij in haar getuigenverklaring zegt dat zij haar man in 2004 op de hoogte heeft gebracht van haar effectenleaseovereenkomst.
[appellant 1] verklaart dat hij aanvankelijk uitsluitend toegang had tot de brievenbus en zij rond het jaar 2000 een brievenbus zonder slot kregen, maar hij altijd de post uit de bus haalde. [appellant 2] daarentegen verklaart dat zij nooit zelf toegang tot de brievenbus heeft gehad, omdat deze ook na het jaar 2000 een slot had en niet over de sleutel kon beschikken. In de periode na het jaar 2000 moeten er brieven zijn bezorgd met betrekking tot de verschillende effectenleaseovereenkomsten. Indien ervan uit wordt gegaan dat uitsluitend [appellant 1] zich over de post ontfermde, ligt het voor de hand dat over de effectenleaseovereenkomsten is gesproken toen er ook post van [X] voor [appellant 2] werd bezorgd, temeer daar zij niet over inkomsten kon beschikken. Daarnaast acht het hof de verklaringen van [appellanten] bijzonder onaannemelijk met betrekking tot het feit dat zij vrijwel dagelijks contact hadden met de kinderen, maar er niet gesproken zou zijn over de effectenleaseovereenkomsten, terwijl [appellant 2] op dezelfde dag als haar zoon, die volgens [appellant 2] toen nog thuis woonde, een effectenleaseovereenkomst heeft gesloten.
Bij dagvaarding in eerste aanleg (nummer 7 e.v.) is namens [appellant 1] gesteld dat hij bij een bekende op bezoek was toen daar een medewerker van [X] op bezoek kwam en dat die medewerker later bij hem thuis is geweest met het contract, dat hij toen heeft getekend. Zij vrouw was niet aanwezig bij de gesprekken bij de kennis en bij hem thuis (dagvaarding nummer 7, 8 en 10). In zijn getuigenverklaring stelt [appellant 1] dat hij in een en dezelfde ontmoeting bij de kennis het contract heeft getekend en niets opgestuurd heeft gekregen.
2.10.
Het hof komt tot het oordeel dat de verklaringen van [appellanten], zoals hiervoor onder 2.4 en 2.5. zijn weergegeven wegens genoemde tegenstrijdigheden niet overtuigen en onvoldoende zijn om het voorshands geleverde bewijs te ontzenuwen
2.11.
Uit hetgeen hiervoor onder r.o. 2.6. - 2.10. is overwogen volgt dat [appellanten] niet in het tegenbewijs zijn geslaagd. Daarmee staat vast dat [appellant 2] meer dan drie jaar voor
4 maart 2004 op de hoogte was van de effectenleaseovereenkomst. Dit houdt in dat de bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomst door [appellant 2] reeds was verjaard op het moment van inroepen van de vernietiging. [appellant 2] kon de overeenkomst niet meer rechtsgeldig vernietigen.
2.12.
Nu is geoordeeld dat de bevoegdheid tot vernietiging reeds was verjaard, komt het hof toe aan grief II. Grief II richt zich tegen oordeel van de kantonrechter met betrekking de zorgplicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en bepaald dat twee derde van de restschuld voor rekening van Dexia komt en een derde voor rekening van [appellant 1]. Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Slotsom
2.13.
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Dexia zullen worden begroot op € 683,- voor verschotten en op € 2.235,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief
(2,5 punten x tarief II: € 894,-).

3.Beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen van 10 februari 2010, 19 oktober 2011 en 12 december 2012;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde Dexia vastgesteld op € 2.235,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 683,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
25 november 2014.