ECLI:NL:GHARL:2014:9122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.122.190-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoeksplicht en waarschuwingsplicht van de verkopende makelaar bij de verkoop van een niet-geregistreerd schip met hypotheek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2014, staat de vraag centraal of de verkopende makelaar van een niet-geregistreerd schip verplicht was om onderzoek te doen naar een hypotheek die op het schip rustte. De appellanten, bestaande uit drie partijen, hadden in eerste aanleg een eis ingediend tegen de geïntimeerde, die als makelaar optrad bij de verkoop van het schip. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de makelaar niet in beginsel verplicht was om het scheepsregister te raadplegen, aangezien inschrijving niet verplicht was, maar wel mogelijk. De appellanten voerden aan dat de makelaar, gezien de omstandigheden, had moeten onderzoeken of het schip bezwaard was.

Het hof bevestigde het eerdere oordeel en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De verklaringen van de makelaar gaven aan dat de koper, [appellant 3], zich bewust was van de rol van de makelaar en dat er geen reden was om aan te nemen dat het schip niet bezwaard was. Het hof oordeelde dat de zorgplicht van de makelaar niet zo ver ging dat deze verplicht was om het register te raadplegen. De grieven van de appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank.

De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de geïntimeerde, en de appellanten werden veroordeeld in de proceskosten. Het hof verklaarde de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van makelaars in vastgoedtransacties en de grenzen van hun zorgplicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.190/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 115423 / HA ZA 11-660)
arrest van de tweede kamer van 25 november 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],

gevestigd te [plaats],
hierna:
[appellant 1],

2. [appellant 2],

gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna:
[appellant 2],

3. [appellant 3],

wonende te [plaats],
hierna:
[appellant 3],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat voorheen: mr. A.J. de Gier, kantoorhoudend te Utrecht,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Glas, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ten aanzien van het procesverloop tot 17 juni 2014 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Vervolgens heeft een comparitie van partijen plaatsgehad waar uitsluitend [geïntimeerde] en haar raadsman zijn verschenen. De voormalig raadsman van [appellanten] heeft het hof voordien in een brief van 26 september 2014 laten weten zich terug te trekken.
1.2
In het tussenarrest van 17 juni 2014 is in de kop bij [appellant 2] en [appellant 3] vermeld ‘advocaat verstek’. Dat is onjuist, omdat mr. De Gier zich indertijd ook voor deze partijen had gesteld.
2.
De nadere beoordeling van grief I
2.1
Ter beoordeling ligt nog de vraag voor of [geïntimeerde] voorafgaand aan de verkoop aan [appellant 1] onderzoek in het scheepsregister had behoren te doen, zodat de teboekstelling van de boot en het daarop gevestigde hypotheekrecht tijdig aan het licht gekomen zouden zijn.
Het hof handhaaft zijn oordeel dat de zorgplicht van de verkopende makelaar ten opzichte van de koper niet zo ver gaat dat deze dat register in alle gevallen moet raadplegen bij verkoop van schepen ten aanzien waarvan inschrijving niet verplicht, maar wel mogelijk is (vergelijk in die zin recent HR 17 oktober 2014, ECLI: NL:HR:2014:2987). Hetgeen ter comparitie omtrent de gang van zaken voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst tussen [appellant 1] en [X] – meer specifiek: de achtergrond van de ondertekening door [geïntimeerde] van een eerste koopovereenkomst met [appellant 3] - is verklaard, geeft geen aanleiding tot het maken van een uitzondering op dat uitgangspunt. Van de zijde van [geïntimeerde] is over de gang van zaken op 9 maart 2008 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.

[X] had een tweedehands schip en wilde dat verkopen. Normaal gesproken verkopen wij op de beurs alleen nieuwe schepen. Het onderhandelen met [appellant 3] verliep op deze dag in een tijdsbestek van anderhalf uur. Er werd tussendoor een keer of twee, drie met [X] gebeld. Het was toen voor [appellant 3] duidelijk dat dat de eigenaar was en dat wij als makelaar opereerden. Toen is de verkoopakte opgemaakt, omdat je toch iets wilt hebben waardoor de koper zich gebonden voelt. We hadden niet de juiste papieren en ook een printer en dergelijke waren niet voorhanden. Daarom hebben we het zo gedaan.
Het was echter duidelijk voor [appellant 3] dat [X] de verkopende eigenaar was. Hij kon gemakkelijk beslissen omdat dezelfde schepen in nieuwstaat op de beurs stonden. Het schip dat hij kocht was wel tweedehands, maar ook vrij nieuw. Hij kon zich daar geen buil aan vallen. Later is er weer overleg geweest tussen [appellant 3] en [X], maar dat ging buiten ons om. Toen is tussen [appellant 1] en [X] een overeenkomst getekend. Indertijd is helemaal niet aan de orde geweest dat het schip verhypothekeerd was. Het heeft ons verbaasd dat dat wel zo bleek te zijn, omdat wij daar normaal bij betrokken worden: van het kadaster komt altijd iemand een plaat aanbrengen met een speciale lijm, van 20 a 25 cm. Dat is hier niet gebeurd. Ik heb geen flauw idee waarom. Bovendien is het zo dat
[X] zelf indertijd de koopprijs aan ons betaalde en niet een hypotheeknemer.
Ik heb vanaf het begin af aan gezegd dat dhr. [appellant 3] zijn pijlen moesten richten op het kadaster. Ik heb er trouwens nooit bij stil gestaan dat je een schip kon verhypothekeren zonder een brandmerk.”
2.2
Deze verklaring komt er kort gezegd op neer dat van meet af aan voor [appellant 1] ([appellant 3]) duidelijk was dat [geïntimeerde] slechts als makelaar bemiddelde bij de verkoop van een schip van [X]. De clausule van onbezwaarde levering in de overeenkomst van 9 maart 2008 kan daarom in deze lezing niet worden opgevat als een van [geïntimeerde] afkomstige mededeling, inhoudende dat het schip niet bezwaard was. Hetzelfde geldt voor de overeenkomst van 9 maart 2008, waarbij [geïntimeerde] als verkopende makelaar optrad. Er is bovendien niet gebleken van bijzondere omstandigheden – ook niet op 9 maart 2008 – die voor [geïntimeerde] aanleiding konden zijn tot het doen van onderzoek in het scheepsregister.
Bij deze laatste constatering is met name van belang dat [appellant 1] (of [appellant 3]) niet op enig moment aan [geïntimeerde] heeft gevraagd of het schip bezwaard was.
2.3
Aan het feit dat [appellant 1] zonder bericht van verhindering niet is verschenen, verbindt het hof in het licht van het voorgaande de consequentie dat haar stellingen in zoverre als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd worden verworpen. De grief faalt om die reden.

3.Grief II

3.1
[appellant 1] verdedigt met haar tweede grief dat de hiervoor opgesomde omstandigheden rechtvaardigen dat [geïntimeerde] wordt belast met het bewijs van haar verweer dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden. Het is immers volgens [appellant 1] onwaarschijnlijk dat [X] (een particulier) een boot met een nieuwwaarde van twee ton zelf financiert, terwijl juist wel in de rede ligt dat een kort daarop volgend verzoek tot verkoop wordt gedaan uit gebrek aan liquide middelen bij die partij. Dat de te verkopen boot bezwaard is, ligt dan voor de hand. Gelet daarop ligt het volgens [appellant 1] op de weg van [geïntimeerde] om aan te tonen dat zij op goede gronden ervan heeft afgezien om te verifiëren of de boot teboekgesteld, gefinancierd en verhypothekeerd was. Ook deze grief faalt: de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan [appellant 1] is om haar stelling te bewijzen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk wist dat de boot door [X] was gefinancierd, te boek gesteld en verhypothekeerd. Dat bewijs is niet geleverd en in hoger beroep ook niet (nader) aangeboden. Wat dan overblijft, is de vraag of [geïntimeerde] desalniettemin enige zorgplicht tegenover [appellant 1] heeft geschonden die een beroep op het leerstuk van onrechtmatige daad kan steunen. Met de beoordeling van de eerste grief heeft het hof al duidelijk gemaakt dat dat onvoldoende onderbouwd is. Verdeling van enige bewijslast is wat dat aangaat dan ook niet aan de orde.

4.De grieven III en IV

4.1
De laatste twee grieven hebben naast de al besproken grieven geen bijzondere betekenis en kunnen om die reden verder onbesproken blijven.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant 2] en [appellant 3] niet-ontvankelijk verklaren en zowel deze partijen als [appellant 1] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht
1.862,-
totaal verschotten
1.862,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief IV
2 punten x € 894,-
1.788,-
(te vermeerderen met nasalaris en kosten).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant 2] en [appellant 3] niet-ontvankelijk in dit hoger beroep;
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te [vestigingsplaats 2] van 11 juli 2012 en
7 november 2012;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.862,-voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] voorts tot betaling aan [geïntimeerde] van de na dit arrest verschuldigde kosten binnen 14 dagen, begroot op € 131.- zonder betekening, te vermeerderen met € 68,- in geval van betekening van het vonnis en – voor het geval [appellanten] die kosten niet binnen 14 dagen voldoet – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.A. Van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 november 2014.