Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
huurvoorstelgedaan. De Brief is door [geïntimeerde] ondertekend en is op 27 april 2012 door de makelaar van Kindergarden NL terugontvangen. Hij bevat vier genummerde voorbehouden, waaronder voorbehoud 3, dat inhoudt:
Dit voorstel is onder uitdrukkelijk voorbehoud van definitieve goedkeuring van de directie van Kindergarden/Bright Horizons.
(Kindergarden NL heeft in hoger beroep toegelicht dat Kindergarden/Bright Horizons haar aandeelhouder is; hierna wordt de bedoelde directie kortweg Bright Horizons genoemd.)
Direct onder de vier voorbehouden volgt in de Brief:
De voorbehouden opgenomen in sub 3 en 4 komen 4 (vier) weken na ondertekening van dit document te vervallen. Kindergarden NL heeft op 22 juni 2012, na het verstrijken van de vervaltermijn van vier weken, aan [geïntimeerde] bericht dat Bright Horizons heeft geweigerd om akkoord te gaan met de huurovereenkomst.
Bunde/Erckensen de herhalingen van de daarin beschreven rechtsregel in HR 21 december 2001 (ECLI:NL:HR: 2001:AD5352) en HR 16 september 2011 (ECLI:NL:HR: 2011:BQ2213). Daarbij moet worden opgemerkt dat tussen de totstandkomingsvereisten en de uitlegnorm een onlosmakelijk verband bestaat (Conclusie A-G 10 januari 2014, ECLI: NL:PHR:2014: 17).
Betreft: huurvoorstel …’ en in het slot: ‘
een voorstel … om tot een mogelijke huurovereenkomst te komen’). Naar het oordeel van het hof mocht [geïntimeerde] redelijkerwijs op grond van deze teksten, gelet op de taalkundige betekenis daarvan, en op grond van de verdere inhoud van de Brief, die een gedetailleerde beschrijving geeft van de (huur)verplichtingen van partijen, begrijpen dat Kindergarden NL heeft bedoeld met de Brief een aanbod te doen dat, indien het door [geïntimeerde] zou worden geaccepteerd, partijen over en weer zou binden. Dat [geïntimeerde] het voorstel tijdig heeft aanvaard, is in hoger beroep niet langer bestreden.
voorsteleen andere strekking had dan hiervoor bedoeld, zijn gesteld noch gebleken. Hier komt bij dat de tekst is opgesteld op basis van tussen (de makelaars van) partijen mede daarover gevoerde onderhandelingen en dat daarin het huurobject, de huurprijs en de huurperiode staan beschreven (ook al wordt de ingangsdatum daarin afhankelijk gesteld van de bouwkundige oplevering). Daarom onderschrijft het hof het standpunt van [geïntimeerde] en sluit het zich tevens aan bij het oordeel hierover van de kantonrechter. Aan dit oordeel staat niet in de weg dat de in de Brief opgenomen bepalingen nog zouden worden aangevuld en dat de verbouwingsplannen nog zouden moeten worden goedgekeurd door [geïntimeerde]. De inhoud van het tekstvoorstel van Kindergarden NL van 19 juni 2012, waarin voorbehoud 3 niet voorkomt, wijkt verder onweersproken nauwelijks af van de Brief. Indien, zoals Kindergarden NL heeft aangevoerd, Bright Horizons in geen geval akkoord was gegaan met de huur zonder aan dat akkoord de voorbehouden te koppelen dat de partijen het eens zouden worden over de verdere inhoud van de overeenkomst en over aard en omvang van de verbouwingswerkzaamheden, staat dat evenmin eraan in de weg dat de Brief partijen heeft gebonden, met inbegrip van de daarin gemaakte voorbehouden.
Haviltex). In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen van een schriftelijke overeenkomst, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AO1427,
DSM - Fox).
geen bericht goed bericht’ was en op de tijd, die het nog wel zou hebben geduurd voordat partijen het eens zouden worden over de huurovereenkomst, de verbouwingen en de inrichting van het pand en de ruimte daaromheen.
onaanvaardbaarzou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW). Het hof let binnen dit kader op alle gebleken omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, en het feit dat de Brief, met daarin voorbehoud 3 en de vervaltermijn, tot stand is gekomen na onderhandelingen tussen partijen, waarbij de beide partijen werden bijgestaan door een of meer makelaars. Verder betrekt het hierbij dat het gaat om een overeenkomst die voor een duur van tien jaar is afgesloten tegen een huurprijs van € 137.500 per jaar, al kan daaraan geen groot gewicht worden toegekend doordat geen inzicht bestaat in de financiële omstandigheden van de onderscheiden partijen. Dat [geïntimeerde] Kindergarden NL niet heeft gewaarschuwd toen de vier weken-termijn zonder positief resultaat dreigde te verlopen en dat hij naar eigen zeggen ‘
de kat de bel niet heeft willen aanbinden’ duidt, anders dan Kindergarden NL in zijn pleidooi heeft betoogd, niet op een onbehoorlijke houding of opzet om Kindergarden NL in een val te laten lopen: het hof begrijpt uit de toelichting van [geïntimeerde] dat hij de onderlinge verhouding van partijen niet onnodig onder druk wilde zetten, op een moment waarop de goedkeuring nog kon volgen en de uitvoering van de overeenkomst ter hand zou kunnen worden genomen. Van het feit dat de overeenkomst in de ogen van Kindergarden NL een onvolledige regeling geeft van de gevolgen van het verlopen van de termijn van vier weken, kan Kindergarden NL evenmin aan [geïntimeerde] een verwijt maken.