ECLI:NL:GHARL:2014:8970

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
200.155.360-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen en het horen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 20 augustus 2014, waarin de ondertoezichtstelling met een jaar werd verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De moeder betoogde dat er geen sprake was van een ernstige bedreiging voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde had. Ze voerde aan dat de kinderen last hadden van de ondertoezichtstelling en dat BJZ geen hulp bood.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige [de minderjarige1] niet is gehoord voorafgaand aan de zitting, maar dat hij wel in de gelegenheid was gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om [de minderjarige1] alsnog te horen, omdat er geen verzoek was ingediend door zijn advocaat. De moeder heeft ter zitting haar zorgen geuit over de situatie van de kinderen en de rol van BJZ, maar het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de ondertoezichtstelling in stand te houden, gezien de zorgelijke situatie van de kinderen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de situatie van de kinderen als zorgelijk werd beoordeeld en professionele hulp noodzakelijk werd geacht. Het hof benadrukte dat de strijdbare houding van de moeder de situatie van de kinderen niet ten goede kwam en dat er meer samenwerking met BJZ nodig was om de belangen van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.155.360/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/105469/FA RK 14-1595)
beschikking van de familiekamer van 18 november 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudend te Assen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:

1.[belanghebbende],

wonende te [B],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 augustus 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 augustus 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de door de BJZ verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2002 in de gemeente [C], en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), geboren [in] 2007 in de gemeente [D], alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 september 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is verder binnengekomen een brief van 12 september 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) met de mededeling dat de raad in deze zaak geen relevante stukken kan toevoegen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 oktober 2014 plaatsgevonden.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Gruijl. Namens BJZ zijn verschenen de heer [E] en de heer [F]. De vader is eveneens verschenen.
Namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak de heer [G] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren uit de affectieve relatie van de ouders welke [in] 2012 is beëindigd. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.2
Bij beschikking van 21 augustus 2013 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de termijn van een half jaar, welke termijn laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 12 februari 2014 is verlengd van 21 februari 2014 tot 21 augustus 2014. Deze verlenging is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 31 juli 2014.
3.3
Bij twee afzonderlijke verzoekschriften van 17 juni 2014, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 19 juni 2014, heeft BJZ de rechtbank verzocht de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 21 augustus 2015.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 20 augustus 2014 heeft de kinderrechter de verzoeken van BJZ toegewezen en de termijn waarvoor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht zijn gesteld met een jaar verlengd.

4.Het verzoek van de moeder om [de minderjarige1] alsnog te horen

4.1
De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven verbaasd te zijn over het feit dat [de minderjarige1] door het hof voorafgaand aan de zitting niet is gehoord, dit in het bijzonder mede gelet op de omstandigheid dat hij zelf een advocaat, mr. Brouwer, heeft ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. Volgens de moeder heeft mr. Brouwer dan ook contact opgenomen met de griffie van het hof en verzocht om [de minderjarige1] te horen.
De moeder heeft ter zitting verzocht om [de minderjarige1] achteraf nog te horen.
4.2
Het hof stelt vast dat de minderjarige [de minderjarige1] in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Uit de correspondentie van het hof blijkt dat [de minderjarige1] bij brief van 23 september 2014 door de griffie van het hof is geïnformeerd over de lopende procedure en daarbij is uitgenodigd om (via een bijgevoegd formulier) de rechter van dit hof te laten weten of hij wil komen voor een gesprek en of hij -wanneer hij niet naar het gerechtshof wil komen- op het formulier wil schrijven wat hij graag tegen de rechter zou willen zeggen. Het hof heeft van [de minderjarige1] geen reactie ontvangen op de voornoemde brief.
Het hof ziet in hetgeen de moeder ter zitting heeft aangevoerd geen aanleiding om [de minderjarige1] alsnog te horen. Mr. Brouwer heeft zich niet voor [de minderjarige1] gesteld en er is het hof -behoudens de opmerking van de moeder- niet gebleken dat [de minderjarige1] de wens had/heeft om gehoord te worden door het hof.
4.3
Het verzoek van de moeder om [de minderjarige1] alsnog te horen wordt dan ook afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd tot ten hoogste een jaar.
5.2
In dit hoger beroep ligt voor de beslissing van de kinderrechter, inhoudende verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de periode van 21 augustus 2014 tot 21 augustus 2015.
5.3
De moeder kan zich met deze verlenging niet verenigen omdat volgens haar - kort gezegd - niet wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling.
De moeder betwist dat er sprake zou zijn van enige bedreiging voor de kinderen, laat staan van een ernstige. Er wordt daarbij geen uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling. Zij wijst erop dat BJZ op geen enkele wijze hulp aan de kinderen of de moeder verleent. Volgens de moeder heeft BJZ ter zitting van de rechtbank ook aangegeven dat zij de verzoeken niet handhaaft hetgeen volgens de moeder tot afwijzing had moeten leiden. Alleen dat al is volgens de moeder een reden om die beschikkingen te vernietigen.
De ondertoezichtstelling heeft volgens de moeder geen toegevoegde waarde, het werkt juist averechts. [de minderjarige1] heeft last van de ondertoezichtstelling. Er wordt volgens de moeder onvoldoende waarde toegekend aan zijn mening. En dat [de minderjarige2] in groep 3 is blijven zitten heeft volgens de moeder ook enkel te maken met deze kwestie en de spanning eromheen.
De moeder betwist dat [de minderjarige1] reeds, zo vroeg in het schooljaar, 28 uur ziek is gemeld bij school en vraagt zich af waar de vader deze informatie vandaan haalt.
De moeder benadrukt ter zitting dat zij de kinderen nooit bij de vader zou weghalen, dat ze hen de vader nooit zou ontzeggen, maar dat ze zich gedwongen voelt om ze te beschermen.
Zij verzet zich niet tegen samenwerking met de vader en staat open voor omgang, maar volgens de moeder willen de kinderen geen omgang. De stagnatie in de onderlinge samenwerking is, aldus de moeder, te wijten aan BJZ en de vader en dat een viertal geplande gesprekken niet is doorgegaan is de schuld van mensen om haar heen. Als BJZ het niet regelt dan is dat niet aan de moeder te wijten. De moeder vindt het niet eerlijk dat alles in haar nadeel wordt uitgelegd. Ze wijst erop dat de kinderen zeggen dat zij hen niet beschermt en dan zelf naar een advocaat gaan.
De moeder geeft aan dat ze in een vrijwillig kader veel meer zal meewerken.
5.4
Zowel BJZ als de vader heeft de visie van de moeder ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gemotiveerd bestreden en acht de ondertoezichtstelling vooralsnog noodzakelijk. BJZ krijgt geen ingang bij de moeder waardoor er geen vorderingen zijn gemaakt en de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn niet verminderd.
Uit het verweerschrift van BJZ blijkt dat BJZ thans voornemens is om verplichte opvoedingsondersteuning, tevens observatie, in te zetten in het gezin van de moeder op basis van een schriftelijke aanwijzing.
5.5
De raad maakt zich zorgen. Het is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onmogelijk om zich vrij te ontwikkelen, hetgeen voor hen een ernstige bedreiging vormt. De houding van [de minderjarige1] jegens zijn vader is zorgelijk mede gelet op het feit dat de band eerder goed was, en de kinderen zitten volgens de raad in een ernstig loyaliteitsconflict. Anders dan de moeder heeft de raad niet de verwachting dat de kinderen meer lucht zullen krijgen in hun omgang met beide ouders als de ondertoezichtstelling er niet meer is. De raad adviseert de ondertoezichtstelling in stand te laten.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
Bij beschikking van 31 juli 2014 heeft het hof aannemelijk geoordeeld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Het hof stelt vast dat er nadien niets (in positieve zin) is veranderd. Zo blijkt dat de moeder nog steeds niet meewerkt en dat er feitelijk geen uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling. Desondanks is de situatie van de kinderen erg zorgelijk. Op dit moment worden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alleen maar verder in een loyaliteitsconflict getrokken.
Gelet op deze omstandigheden dient BJZ naar het oordeel van het hof doortastender te worden dan zij tot nu toe is geweest en sneller te reageren op zorgelijke ontwikkelingen.
Het is van belang dat BJZ de situatie nauwlettend monitort en zich -mede door derden- voldoende laat informeren over de kinderen, zoals bijvoorbeeld over het schoolverzuim door ziekte van [de minderjarige1] waarover nu onduidelijkheid bestaat. BJZ dient alles te ondernemen wat nodig is, ook eventuele verdergaande maatregelen om de positie van de kinderen te beschermen in de niet aflatende strijd van de moeder.
5.7
Het hof merkt op dat de strijdbare houding van de moeder de situatie van de kinderen geen goed doet maar juist verergert. Haar standpunt dat opheffing van de ondertoezichtstelling alles zal oplossen gaat voorbij aan het gegeven dat niet slechts anderen oorzaak zijn van de huidige situatie -volgens de moeder: de vader, BJZ en de school- maar ook de moeder zelf.
5.8
Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zullen opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig zullen worden bedreigd en andere middelen ter afwending van die bedreiging, naar is te voorzien, zullen falen.
Het hof acht professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dringend geboden. Dat hulpverlening in een vrijwillig kader effect zal hebben acht het hof niet aannemelijk.
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Buijs, mr. A.H. Garos en mr. I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 november 2014 in bijzijn van de griffier.