ECLI:NL:GHARL:2014:8816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.121.679-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in strijd met belangen van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2014 een beschikking gegeven in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. Swart, had in hoger beroep verzocht om een zorgregeling, maar de moeder, vertegenwoordigd door mr. L.G. Mellens-Schrage, verzette zich hiertegen. Het hof had eerder op 9 juli 2013 een tussenbeschikking gegeven waarin de Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een zorgregeling. De Raad concludeerde dat contact met de vader op dat moment in strijd was met de belangen van het kind, dat te maken had met emotionele en gedragsproblematiek, en adviseerde om de beslissing over de zorgregeling aan te houden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2014 werd duidelijk dat de situatie van het kind nog steeds zorgwekkend was. De Raad rapporteerde dat het kind nog steeds worstelde met een posttraumatische stressstoornis en dat er een goede werkrelatie met zijn behandelaars was, maar dat er nog veel weerstand was tegen contact met de vader. Het hof oordeelde dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, en ontzegde de vader het recht op omgang. Het hof benadrukte dat een ontzegging van omgang tijdelijk is en dat beide ouders de verantwoordelijkheid hebben om de gronden voor de ontzegging weg te nemen. De moeder werd aangespoord om hulp te zoeken en het kind neutraal te informeren over zijn vader, terwijl de vader werd aangespoord om te begrijpen dat de problematiek van het kind voortkomt uit de echtscheidingsproblematiek. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank Groningen van 13 november 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.679/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 115166/FA RK 09-3083)
beschikking van de familiekamer van 13 november 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Swart, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [A],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G. Mellens-Schrage, kantoorhoudend te Hoogezand.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 9 juli 2013 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 17 december 2013 een brief van 13 december 2013 van de Raad voor de
Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) met bijlage;
- op 3 januari 2014 een brief van 2 januari 2014 van mr. Mellens-Schrage;
- op 14 januari 2014 een journaalbericht van 13 januari 2014 van mr. Swart met bijlagen;
- op 21 januari 2014 een journaalbericht van 20 januari 2014 van mr. Mellens-Schrage met
bijlage;
- op 21 februari 2014 een brief van 20 februari 2014 van de raad;
- op 16 juli 2014 een brief van 15 juli 2014 van de raad met bijlage;
- op 17 oktober 2014 een brief van 16 oktober 2014 van mr. De Boer.
1.3
Op 20 oktober 2014 is de mondelinge behandeling voortgezet. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. De Boer, kantoorgenoot van mr. Mellens-Schrage.
Namens de raad is in het kader van zijn adviserende rol de heer [B] verschenen.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een andere samenstelling van het hof dan de samenstelling die de tussenbeschikking van 9 juli 2013 heeft gegeven. De onderhavige eindbeschikking is door deze gewijzigde samenstelling gegeven.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
9 juli 2013, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige]. De raad heeft dit onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
2.2
Bij rapport van 12 december 2013 heeft de raad het hof geadviseerd om de definitieve beslissing over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan te houden voor de duur van zes maanden en geen voorlopige regeling vast te leggen. [de minderjarige] zou dan in alle rust zijn behandeling bij [C] kunnen blijven volgen waarmee gewerkt zou worden aan het afnemen dan wel stoppen van zijn emotionele- en gedragsproblematiek. [de minderjarige] had een zeer negatief beeld van de vader en veel weerstand tegen contact met de vader. [de minderjarige] kreeg op dat moment hulp van [C], waar zijn behandeling gericht was op het verwerken van zijn, door [C], gediagnosticeerde trauma, dat aan de vader gerelateerd werd. Opgelegd contact met de vader was volgens de raad op dat moment in strijd met zijn belangen en zou de behandeling waarschijnlijk belemmeren of verstoren. De aanname was dat [de minderjarige]'s vaderbeeld door de behandeling mogelijk in positieve zin beïnvloed zou worden dan wel in een ander, minder belastend, perspectief zou komen te staan. De raad achtte het aangewezen dat er na zes maanden opnieuw gekeken zou worden naar de mogelijkheden van contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. Daarbij zouden dan de resultaten van de behandeling van [de minderjarige] meegenomen moeten worden.
2.3
Beide partijen hebben ermee ingestemd dat de behandeling van de zaak verder zou worden aangehouden en dat er na zes maanden opnieuw zou worden gekeken naar de mogelijkheden voor contact tussen [de minderjarige] en de vader.
2.4
Bij rapport van 14 juli 2014 heeft de raad opnieuw aan het hof gerapporteerd. Uit het rapport blijkt dat de raad constateert dat er bij [de minderjarige] nog steeds sprake is van forse emotionele- en gedragsproblematiek. Op grond van eerdere diagnostiek werd door [C] bij hem een post traumatische stress stoornis vastgesteld waarvoor een behandeling nodig geacht werd. Er is inmiddels sprake van een goede werkrelatie tussen [de minderjarige] en zijn behandelaars en voldoende vertrouwen bij [de minderjarige] om verder te gaan met de behandeling. De aanname van [C] is dat [de minderjarige]'s gedrags- en emotionele problematiek af zal nemen dan wel zal stoppen bij een succesvolle verwerking van zijn trauma. [de minderjarige] maakt kleine stapjes in zijn behandeling, maar nog niet zodanig dat er sprake is van een afname van de geconstateerde problematiek.
Binnen de behandeling wordt aandacht besteed aan [de minderjarige]'s beleving van de vader, het in positieve zin beïnvloeden van deze beleving en de mogelijkheden en openingen van contactherstel met de vader. [de minderjarige] laat hierin echter nog steeds veel boosheid, afweer en afwijzing zien. [C] is van mening dat (opgelegd/gedwongen) contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader tegen de belangen van [de minderjarige] is en dat het nodig is dat [de minderjarige] eerst door middel van behandeling tot verwerking van zijn trauma komt. De raad constateert dat [de minderjarige] gezien zijn problematiek een grote mate van rust, duidelijkheid en structuur nodig heeft. Deze voorwaarden voor een positieve ontwikkeling zijn op dit moment in het geding doordat er onrust bij hem is over het feit dat er wederom sprake is van de vraag welke mogelijkheden er zijn voor wat betreft contactherstel met de vader. [de minderjarige] wordt hierdoor in zijn ontwikkeling bedreigd. Het feitelijk opvoedingssysteem van [de minderjarige] is zeer negatief ten opzichte van de vader en contactherstel met de vader. Zonder wijziging van omstandigheden is het volgens de raad niet te verwachten dat de moeder zelf initiatieven zal nemen ten aanzien van contactherstel op het moment dat hier openingen bij [de minderjarige] voor zijn en dit zal stimuleren. De prognose op contactherstel is volgens de raad slecht te noemen. De raad adviseert het hof om het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling af te wijzen.
2.5
In het licht van het vorenstaande ziet het hof geen aanwijzingen dat binnen afzienbare termijn alsnog verbetering zal komen in de heftige weerstand van [de minderjarige] tegen contact met zijn vader en de houding van de moeder en haar familie ten opzichte van contacten tussen [de minderjarige] en de vader. Gelet op diens problematiek acht het hof - het advies van de raad in aanmerking nemende - bij deze stand van zaken het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in strijd met zijn zwaarwegende belangen. Het hof acht grond aanwezig om de vader het recht op omgang thans te ontzeggen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij zich in een rustige stabiele omgeving kan ontwikkelen en in alle rust aan zijn behandeling bij [C] kan werken zonder steeds geconfronteerd te worden met conflicten tussen zijn ouders en spanningen rond omgangsmomenten.
2.6
Het hof merkt daarbij op dat een ontzegging van omgang tussen een ouder en een minderjarige een in tijd beperkt karakter heeft en dat het de taak is van beide ouders is, waar mogelijk, de gronden voor een ontzegging van omgang weg te nemen. De raad heeft ter zitting aangegeven zich grote zorgen te maken over de toekomst van [de minderjarige] en de vraag of zijn gezinssysteem in staat zal zijn om hem voldoende ruimte te geven om in contact te treden met de vader op het moment dat hij daaraan toe is. Het hof deelt de zorgen van de raad en geeft de moeder dringend in overweging om - in het belang van de [de minderjarige] - voor zichzelf hulp te zoeken. Het is van groot belang dat de moeder [de minderjarige] op neutrale wijze informeert over zijn vader en [de minderjarige] stimuleert het contact met zijn vader aan te gaan op het moment dat [de minderjarige] daar aan toe is. Mocht de moeder daar niet toe in staat zijn dan adviseert het hof haar hierbij hulpverlening in te schakelen zodat zij als ouder [de minderjarige] adequaat kan begeleiden en ondersteunen. De moeder dient zich te realiseren dat het volledig uitblijven van contact met zijn vader [de minderjarige] op termijn naar alle waarschijnlijkheid in zijn ontwikkeling zal belemmeren. De vader zal op zijn beurt moeten leren te accepteren dat de problematiek van [de minderjarige] voortkomt uit de echtscheidingsproblematiek en zijn vroegere relatie met de vader. Het hof spreekt de hoop uit dat de vader op enige wijze betrokken zal worden in de hulpverlening aan [de minderjarige].

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 13 november 2012.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2014 in bijzijn van de griffier.