ECLI:NL:GHARL:2014:8810

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.133.457-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling gebruiksvergoeding en alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gebruiksvergoeding van de echtelijke woning en de alimentatie na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een voorlopige voorziening gekregen voor het gebruik van de echtelijke woning, maar de vrouw, verweerster, had een verzoek ingediend voor een gebruiksvergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom is en dat de man, die het gebruik van de woning had, verplicht is om de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen. De hoogte van deze vergoeding is vastgesteld op € 118,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 17 januari 2013.

Daarnaast is de behoefte van de vrouw aan alimentatie beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, gezien haar inkomen uit werk en de gebruiksvergoeding, een aanvullende bijdrage van de man nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. De man is veroordeeld tot het betalen van € 417,- per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, eveneens met terugwerkende kracht vanaf 17 januari 2013. Het hof heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak is van belang voor de vaststelling van gebruiksvergoedingen en alimentatie in het kader van echtscheidingen, waarbij de redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen de partijen centraal staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.457/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, C/17/115634/FA RK 11-1772)
beschikking van de familiekamer van 11 november 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudend te Bolsward,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudend te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van respectievelijk de rechtbank Leeuwarden en de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 december 2012 en 12 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 september 2013;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 13 november 2013 met bijlagen, ingekomen op 14 november 2013;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 28 november 2013 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2013;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 2 mei 2014 met bijlage, ingekomen op
2 mei 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij voorlopige voorziening van 28 september 2011 is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 15 oktober 2011 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat] 28 te [A] (hierna: de echtelijke woning). De beslissing over de partneralimentatie is aangehouden. Bij voorlopige voorziening van 2 november 2011 is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op € 694,- per maand.
3.2
De echtelijke woning staat sinds 18 oktober 2011 te koop.
3.3
De man heeft op 24 oktober 2011 een verzoekschrift ingediend waarin hij o.a. heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat hij bij uitsluiting gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke woning tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3.4
In haar verweerschrift van 10 januari 2012 heeft de vrouw (zelfstandig) verzocht te bepalen dat de man met ingang van 15 oktober 2011 een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning van € 314,48 per maand aan haar dient te voldoen en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 945,- per maand. De man heeft zich hier op
7 februari 2012 tegen verweerd en - voor zover hier van belang - verzocht te bepalen dat hij € 694,- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3.5
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.6
De man vormt met het minderjarige kind van partijen, [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren [in] 2000, een gezin.
3.7
De meerderjarige zoon van partijen, [de meerderjarige], woont bij de vrouw.
3.8
De echtelijke woning is nog niet verkocht.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de gebruiksvergoeding van de man aan de vrouw voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 12 juni 2013 die bijdrage met ingang van 17 januari 2013 vastgesteld op € 694,- per maand en die gebruiksvergoeding met ingang van diezelfde datum op € 272,- per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 12 juni 2013. De grieven I en II zien op de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning. Grief III ziet op de partneralimentatie, in het bijzonder de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw. Grief IV mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk besproken worden.
5.
De motivering van de beslissing
De gebruiksvergoeding
5.1
De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. Op grond van voormelde voorlopige voorziening van 28 september 2011 is de man met ingang van
15 oktober 2011 bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning. De man heeft tot 11 januari 2014 ook feitelijk (met [de minderjarige]) in de echtelijke woning gewoond. Op laatstgenoemde datum is hij (samen met [de minderjarige]) bij zijn moeder ingetrokken aan de [b-straat] 58 te [A], op welk adres hij per 6 maart 2014 staat ingeschreven.
5.2
Op grond van artikel 3:169 BW is, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.
5.3
Artikel 3:169 BW heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten ingevolge artikel 3:166 lid 3 BW beheersen tot maatstaf (HR 22 december 2000, NJ 2001/59, ECLI:NL:HR:2000:AA9143).
5.4
Op grond van het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vrouw in beginsel recht heeft op een gebruiksvergoeding. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man zijn stelling dat de toekenning van een gebruiksvergoeding in dit geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid is onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan.
5.5
De man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de bodemvraagprijs voor de echtelijke woning € 265.000,- bedraagt. Gelet daarop gaat het hof uit van een (minimale) verkoopwaarde van € 250.000,-, welke waarde als uitgangspunt voor de vaststelling van de gebruiksvergoeding zal worden gehanteerd. Mocht de woning toch voor een hoger bedrag worden verkocht, dan dienen partijen een hogere gebruiksvergoeding onderling te verrekenen. Volgens partijen is de woning belast met een hypothecaire lening van
€ 136.312,-. De (minimale) overwaarde bedraagt dan € 113.688,-. Het hof houdt rekening met een vergoeding van 2,5% over de helft van deze overwaarde, welk percentage in lijn ligt met de hoogte van de huidige wettelijke rente. De door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding bedraagt dan 2,5% van € 56.844,- = € 1.421,- per jaar, zijnde (afgerond) € 118,- per maand.
Tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van de gebruiksvergoeding is geen grief gericht, zodat deze vaststaat op 17 januari 2013.
Ook na het vertrek uit de echtelijke woning blijft de man de gebruiksvergoeding verschuldigd aan de vrouw. Hij heeft na 11 januari 2014 immers onverminderd het alleenrecht op het gebruik van de echtelijke woning zoals dit aan hem is toegekend bij voorlopige voorziening van 28 september 2011.
De behoefte van de vrouw
5.6
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Nu niet anders is gesteld of gebleken, zal het hof uitgaan van de voor het bepalen van de netto behoefte beschikbare vuistregel. Deze vuistregel sluit aan bij het netto te besteden gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, verminderd met het eigen aandeel kosten kinderen. Dit bedrag wordt geacht beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van beide partijen. Omdat een alleenstaande duurder uit is dan een samenwoner, wordt de helft van dit te verdelen inkomen met 20% verhoogd. De behoefte kan derhalve gelijkgesteld worden aan 60% van het netto gezinsinkomen.
5.7
Zoals partijen ter zitting hebben aangegeven kan het netto inkomen van de man in 2011, het laatste jaar dat partijen samen waren, worden afgeleid uit zijn jaaropgave 2012. Uit die jaaropgave blijkt een bruto jaarloon van € 33.025,-, zijnde € 1.850,- netto per maand (tarieven van 2011-2).
5.8
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast dat de vrouw tijdens het huwelijk op twee adressen één keer per maand en op twee adressen twee keer per maand schoonmaakwerkzaamheden verrichtte. Niet ter discussie staat dat zij per keer € 50,- ontving. Aldus gaat het hof ervan uit dat de vrouw in 2011 € 300,- netto per maand verdiende.
5.9
Het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk van partijen bedroeg derhalve € 2.150,- netto per maand. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat partijen in 2011 een kindgebonden budget van ongeveer € 80,- per maand ontvingen. Het besteedbare gezinsinkomen van (€ 2.150,- + € 80,- =) € 2.230,- per maand dient te worden verminderd met de kosten van [de minderjarige] in 2011 van (afgerond)
€ 309,- per maand (volgens de Nibud-tabel), zodat destijds € 1.921,- per maand resteerde voor beide partijen samen. De behoefte van de vrouw in 2011 kan dan gesteld worden op 60% van dit bedrag, ofwel (afgerond) € 1.153,- per maand netto. Geïndexeerd naar 2012 is dit € 1.168,- en naar 2013 € 1.188,- per maand.
5.1
De vrouw stelt dat ze niet geheel in haar behoefte kan voorzien. De man betwist dat en voert aan dat de vrouw haar parttime werk kan uitbreiden.
5.11
Gebleken is dat de vrouw net als tijdens het huwelijk inkomsten heeft uit schoonmaakwerkzaamheden bij mensen thuis. Als gesteld en niet voldoende weersproken staat vast dat zij momenteel op één adres één keer per maand en op drie adressen twee keer per maand werkt en dat zij nog steeds € 50,- per keer ontvangt. In totaal verdient de vrouw thans dus uit schoonmaakwerkzaamheden € 350,- per maand.
5.12
Daarnaast heeft de vrouw met ingang van 1 januari 2013 een arbeidscontract voor gemiddeld 4 uur per week als interieurverzorgster bij [C] te [B]. Uit de cumulatieven op de loonstrook van december 2013 volgt een heffingsloon van € 3.108,11, zijnde € 259,- netto per maand.
5.13
Volgens de Expertgroep Alimentatienormen vormt de gebruiksvergoeding voor de ontvanger netto inkomen. Daarom zal de hiervoor op € 118,- per maand becijferde gebruiksvergoeding als zodanig worden aangemerkt.
5.14
Op grond van het vorenstaande kan de vrouw voor een bedrag van (€ 259,- + 350,- +
€ 118,- =) € 727,- netto per maand in haar behoefte voorzien. Deze inkomsten geniet zij respectievelijk uit dienstbetrekking (€ 259,-) en uit schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren (€ 350,-), welk bedrag door het hof is berekend aan de hand van ter terechtzitting verstrekte informatie. Per 1 januari 2013 heeft de vrouw behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.188,- minus € 727,- = € 461,- netto per maand, zijnde in het geval van de vrouw € 673,- bruto per maand.
5.15
Gezien het beperkte arbeidsverleden van de vrouw, de duur van het huwelijk van partijen (bijna 30 jaar) en de betrekkelijk recente datum van ontbinding van het huwelijk, is naar het oordeel van het hof thans niet te verwachten dat de vrouw binnen afzienbare tijd geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De stelling van de man over de verdiencapaciteit van de vrouw zal daarom worden gepasseerd.
De draagkracht van de man
5.16
Uitgaande van de jaaropgave 2012 heeft het hof een draagkrachtberekening opgesteld op grond van het navolgende en de niet betwiste posten in de door de man overgelegde draagkrachtberekening van 9 september 2013. Het aan de jaaropgave 2012 ontleende inkomen is verminderd met de premie Zvw in verband met de stelselwijziging per 2013 op dit punt.
5.17
Aangezien [de minderjarige] in 2013 niet meer jonger was dan 12 jaar komt de man niet (meer) in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
5.18
Anders dan de vrouw stelt beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan de gebruiksvergoeding voor de betaler als woonlast aan te merken. Het hof ziet geen reden daarvan af te wijken. Daarom zal de hiervoor op € 118,- per maand becijferde gebruiksvergoeding onder de post "Andere bijzondere kosten" in de draagkrachtberekening worden opgenomen.
5.19
De verhuizing van de man naar zijn moeder per 11 januari 2014 heeft geen gevolgen voor zijn draagkracht. Als gesteld en niet weersproken staat immers vast dat hij nog steeds alle kosten van de echtelijke woning betaalt. Daarnaast betaalt hij geen huur aan zijn moeder.
5.2
Aan de hand van de jaaropgave 2012 becijfert het hof de zorgtoeslag in 2013 op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende "Proefberekening toeslagen" op
€ 2,- per maand.
5.21
De kosten van [de minderjarige] bedroegen in 2011 € 309,- per maand. Geïndexeerd naar 2013 is dat € 318,- per maand. Daarop strekt in mindering het kindgebonden budget waar de man in 2013 aanspraak op kan maken. Nu de man ter terechtzitting heeft gesteld dat hij € 70,- per maand aan kindgebonden budget ontvangt gaat het hof daarvan uit. Het aandeel van partijen in de kosten van [de minderjarige] bedraagt per 1 januari 2013 derhalve € 248,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw € 25,- per maand beschikbaar heeft voor kinderalimentatie. De draagkracht van de man voor kinderalimentatie bedraagt (tarieven 2013-2 en tabel 2013-2) 70% [€ 2.177,- – (0,3 x € 2.177,- + 850)] = € 472,- per maand.
Bij gebrek aan informatie anderszins gaat het hof ervan uit dat van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] naar rato van beider inkomens € 12,- per maand voor rekening van de vrouw en € 236,- per maand voor rekening van de man komt. Aldus zal het hof dit laatste bedrag als last in het draagkrachtloos inkomen van de man betrekken.
5.22
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van 17 januari 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 417,- per maand.
De jusvergelijking
5.23
Vergelijking van ieders draagkracht leert het hof dat de vrouw, gelet op haar fors negatieve draagkrachtruimte, met een alimentatie van € 417,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt:
6.2
Nu de afwikkeling van het huwelijksvermogen nog niet volledig is afgerond en gelet op de te verwachten overwaarde op de echtelijke woning, dient het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij niet is gehouden tot terugbetaling van mogelijkerwijs te veel ontvangen alimentatie te worden afgewezen.
6.3
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt zodat, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 juni 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 17 januari 2013 een bedrag van € 118,- per maand zal betalen aan de vrouw als gebruiksvergoeding voor het uitsluitend gebruik van de woning aan de [a-straat] 28 te [A];
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 17 januari 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 417,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, A.H. Garos en P.J. Landman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 november 2014 in het bijzijn van de griffier.