Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
[X],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
(…) te vernietigen de vonnissen op 26 februari 2013 en 6 augustus 2013 door de Rechtbank Overijssel, tussen partijen gewezen en de vorderingen van geïntimeerde in conventie alsnog af te wijzen en die van appellant in reconventie alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide procedures."
3.De beoordelingnieuwe producties
vaststaande feiten
Aangezien wij leveren volgens de Recron standaardvoorwaarden, willen wij u op het volgende wijzen.
[S] heeft cliënt aangegeven dat het hem vrij zou staan om de vakantiewoning te slopen en naar eigen inzicht nieuwbouw te realiseren. Hem is toen tevens toegezegd dat hij vaste nutsvoorzieningen, betreffend gas, water en elektra vanuit naastgelegen zwembad kon krijgen. Nadat cliënt een maquette had gemaakt van de nieuw te bouwen vakantiewoning, ving de bouw aan na het hoogseizoen in 2010. U was zeer gecharmeerd van de maquette. Deze stond dan ook, in elk geval tijdens het hoogseizoen 2011, op de toonbank van de receptie te pronken.
€ 50.000,-.
grief 4, die grotendeels het karakter van een veeggrief heeft, weliswaar heeft aangegeven dat hij het geding in volle omvang aan het hof wil voorleggen, maar dat de enkele vermelding in de appeldagvaarding dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen niet voldoende is om aan te nemen dat een door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld
Nu niet vaststaat dat [X] de voorwaarden tijdig ter hand heeft gesteld, waar dat wel was vereist, heeft zij [appellant] niet de redelijke mogelijkheid geboden om van de voorwaarden kennis te nemen in de zin van artikel 6:233 sub b BW. Het beroep van [appellant] op de vernietigbaarheid van de voorwaarden slaagt dan ook. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of partijen de toepasselijkheid van de RECRON-voorwaarden zijn overeengekomen.
1 oktober 2012 betreft. In hoger beroep kan dan ook van de juistheid van deze oordelen worden uitgegaan.
grief 1bestreden.
het recht vanopstal. Naar het oordeel van het hof heeft
- [X] heeft al in eerste aanleg, (onvoldoende) onweersproken door [appellant], aangevoerd dat het in de recreatiebranche zeer gebruikelijk is dat op door de exploitant staanplaatsen worden verhuurd waarop ook niet verplaatsbare kampeermiddelen worden geplaatst, die door de recreanten worden verkocht, waarna een nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten tussen de exploitant en de nieuwe eigenaar. Dat in die gevallen steeds sprake is van het bezit van een recht van opstal door de (nieuwe) eigenaar van het kampeermiddel, heeft [appellant] niet gesteld. Het ligt ook niet voor de hand, omdat de exploitant dan in al die gevallen geconfronteerd zou worden met het ontstaan van een beperkt recht, waardoor hij de onbelaste eigendom van de grond zou verliezen, met alle negatieve gevolgen van dien voor zowel de waarde van de grond als voor de mogelijkheden om de grond naar eigen inzichten (en uiteraard rekening houdend met de publiekrechtelijke bestemming ervan en de aangegane obligatoire overeenkomsten met de recreanten) te gebruiken;
- uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het (minst genomen) niet ongebruikelijk, is dat een woning op een gehuurde staanplaats op een recreatiepark wordt gebouwd en/of verkocht zonder dat ten aanzien van de woning sprake is van een opstalrecht. Het enkele feit dat [appellant] een recreatiewoning heeft gekocht en later heeft gebouwd op een door hem gehuurde staanplaats betekent dan ook nog niet dat hij naar verkeersopvattingen het ongestoorde bezit van een recht van opstal heeft uitgeoefend;
- dat het ook op het park van [X] niet ongebruikelijk is om recreatiewoningen aan derden te verkopen, betekent gelet op hetgeen hiervoor is overwogen op zichzelf nog niet dat de koper van de recreatiewoning het bezit verkrijgt van een recht van opstal ten aanzien van de recreatiewoning. Dat is niet anders wanneer [X] zou bemiddelen bij de koop en verkoop van recreatiemiddelen. Het hof laat dan nog daar dat [X] niet bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [Q] en [appellant] heeft bemiddeld;
- [appellant] heeft er op gewezen dat voor de koop- en verkoop van de recreatiewoning de medewerking van [X] is vereist. Anders dan [appellant] meent, vormt dit gegeven een contra-indicatie voor het bezit van een recht van opstal. Het recht van opstal zou dan immers pas kunnen worden overgedragen aan een derde indien [X] daaraan haar medewerking verleent. Hoe die beperking zich verhoudt tot het vereiste dat het bezit ongestoord kan worden uitgeoefend, heeft [appellant] niet toegelicht;
- in de zaak waarover het gerechtshof te Leeuwarden in het door [appellant] aangehaalde arrest van het hof (25 oktober 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1889) diende te oordelen, waren partijen overeengekomen dat de verhuurder bij het einde van de huurovereenkomst gerechtigd is de recreatiewoning “over te nemen” tegen taxatiewaarde. Onder meer uit deze bepaling heeft het hof afgeleid dat de eigenaar van de grond kennelijk niet ook eigenaar van de woning was. Een dergelijke afspraak hebben [appellant] en [X] echter niet gemaakt;
- het feit dat [X] [appellant] zou hebben gestimuleerd om een nieuwe woning te bouwen en andere recreanten zou stimuleren hetzelfde te doen, draagt evenmin bij aan de conclusie dat [appellant] bezitter is van een recht van opstal ten aanzien van de woning.
grief 3komt
dat [appellant] slechts een staanplaats van haar huurde en is nooit gesproken over een recht van opstal. Het is niet haar taak om (potentiële) kopers van een opstal op haar park te wijzen op de juridische consequenties. Zij is niet opgetreden als de makelaar of adviseur van [appellant], aldus [X].
toelichting op grief 4heeft [appellant] ook nog aangevoerd dat het dictum van het eindvonnis onduidelijk is. Volgens hem is onduidelijk waar de verklaring voor recht, dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd tegen 1 oktober 2012, op doelt. Naar het oordeel van het hof laat het dictum op dit punt niets aan duidelijkheid te wensen over. Voor recht is verklaard dat de huurovereenkomst is geëindigd. Nu de recreatiewoning is gebouwd op de grond ten aanzien waarvan de huurovereenkomst is geëindigd betreft de verklaring voor recht ook de recreatiewoning. De ontruiming van het gehuurde, waartoe [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom is veroordeeld, houdt ook de verwijdering van de recreatiewoning in. Het staat [appellant] uiteraard vrij om met [X] een regeling te treffen die er op neerkomt dat [appellant] de woning niet hoeft te verwijderen.
4.De beslissingHet gerechtshof:
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;