ECLI:NL:GHARL:2014:8437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
200.141.677
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsoverdracht van gestolen auto en bescherming van derden te goeder trouw

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het de eigendomsoverdracht van een gestolen auto. De auto, een BMW, werd op 30 mei 2011 door [appellante] verkocht aan [geïntimeerde] voor € 12.250,-. Na een aantal transacties werd de auto op 20 april 2012 door [geïntimeerde] verkocht aan [het bedrijf] voor € 15.350,-. In juni 2012 werd echter vastgesteld dat de auto op 25 januari 2011 was gestolen, wat leidde tot strafvorderlijk beslag en ongeldigverklaring van het kentekenbewijs. [het bedrijf] ontbond de koopovereenkomst en vorderde terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding van [geïntimeerde], die op zijn beurt [appellante] in vrijwaring opriep.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in het vonnis van 30 oktober 2013 dat [appellante] tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst en dat [geïntimeerde] zich terecht op ontbinding had beroepen. [appellante] werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding aan [geïntimeerde]. In hoger beroep richtten de grieven van [appellante] zich tegen deze beslissing.

Het hof bevestigde dat de auto in januari 2011 was gestolen en dat deze in beslag was genomen. [geïntimeerde] stelde dat de auto was teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar, wat door [appellante] werd betwist. Het hof besloot dat [geïntimeerde] de gelegenheid kreeg om te bewijzen dat de auto daadwerkelijk was teruggegeven aan de bestolene, en hield verdere beslissingen aan. De zaak werd verwezen naar de rol van 2 december 2014 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.677
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort 828013)
arrest van de eerste kamer van 4 november 2014
inzake
[appellante], handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.H. Hogeman,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam [bedrijfsnaam 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C. Janssens.
Partijen zullen hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd worden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen [geïntimeerde] als eiser in de vrijwaring en [appellante] als gedaagde in de vrijwaring gewezen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 30 januari 2013 en 30 oktober 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 januari 2014;
  • de memorie van grieven, met een productie;
  • de memorie van antwoord, met een productie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest en is arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals deze door de kantonrechter in het vonnis van 30 oktober 2013 zijn vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.10. Ook het hof gaat van deze feiten uit.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende. [geïntimeerde] heeft op 30 mei 2011 een auto van het merk BMW, kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gekocht van [appellante] voor een bedrag van € 12.250,-. [geïntimeerde] heeft de auto op 12 oktober 2011 verkocht aan een derde en op 6 april 2012 heeft [geïntimeerde] de auto weer van deze derde terug gekocht. Op 20 april 2012 heeft [geïntimeerde] de auto voor een bedrag van € 15.350,- verkocht en afgegeven aan [het bedrijf] (hierna: [het bedrijf]). In juni 2012 heeft de RDW geconstateerd dat op 25 januari 2011 aangifte was gedaan van diefstal van de auto. De auto is in strafvorderlijk beslag genomen en het kentekenbewijs van de auto is ongeldig verklaard. [het bedrijf] heeft de koopovereenkomst met [geïntimeerde] ontbonden en [geïntimeerde] aangesproken tot terugbetaling van de koopsom en tot vergoeding van geleden schade. [geïntimeerde] heeft [appellante] in vrijwaring opgeroepen. Bij vonnis in de hoofdzaak van 30 oktober 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [het bedrijf] toegewezen. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] is tekort geschoten in de nakoming van zijn (leverings)verplichting jegens [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] zich terecht op ontbinding van die koopovereenkomst heeft beroepen. De kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] de door [geïntimeerde] betaalde koopsom van de auto terug te betalen alsmede om aan [geïntimeerde] de schade te vergoeden die [geïntimeerde] ingevolge het vonnis in de hoofdzaak aan [het bedrijf] dient te vergoeden, te vermeerderen met de proceskosten. Daartegen richten zich de grieven in het hoger beroep.
4.2
Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of [appellante] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om ingevolge de koopovereenkomst van 30 mei 2011 het (onbeperkte en onbezwaarde) eigendomsrecht van de auto aan [geïntimeerde] over te dragen.
4.3
Voor eigendomsoverdracht, waartoe de verkoper op grond van artikel 7:9 BW verplicht is, is nodig dat de overdracht steunt op een levering krachtens een geldige titel, verricht door een beschikkingsbevoegde. Op dit laatste overdrachtsvereiste geldt op grond van artikel 3:86 lid 1 BW een uitzondering: een overdracht van, onder meer, een roerende zaak is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is. Op deze beschermingsregel bestaat ook weer een uitzondering: ingevolge artikel 3:86 lid 3 aanhef BW kan niettemin de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren te rekenen van de dag van de diefstal af als zijn eigendom opeisen. Blijkens de parlementaire geschiedenis brengt de opzet van artikel 3:86 BW mee dat na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn de voorafgaande leden hun volle werking hernemen, zodat iemand die intussen de zaak te goeder trouw en anders dan om niet verkreeg, van het tijdstip van het verstrijken van de termijn af volledig beschermd wordt en aldus, ook jegens de bestolene, met terugwerkende kracht tot het tijdstip van zijn verkrijging de eigendom verwerft (MO II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, Inv. 3, 5 en 6, p. 1220). Uit Hoge Raad 13 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW4983) volgt dat van een bestolene die inmiddels, binnen de genoemde termijn van drie jaren, weer in het bezit is gesteld van de hem ontstolen zaak niet kan worden verlangd dat hij deze nog eens uitdrukkelijk als zijn eigendom zou opeisen. In dat geval is de bestolene eigenaar gebleven. Ook op de uitzondering van artikel 3:86 lid 3 aanhef BW bestaan uitzonderingen, in welke gevallen de bescherming van het eerste lid onverkort geldt, ondanks dat de zaak afkomstig is van diefstal en binnen drie jaar door de bestolene als zijn eigendom wordt opgeëist. Dat is onder meer het geval (artikel 3:86 lid 3 aanhef en onder a BW) indien de zaak is verkregen door een natuurlijk persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde en is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van het bedrijf handelde.
4.4
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat de auto in januari 2011 is gestolen en dat de auto in strafvorderlijk beslag is genomen. Tegenover het verweer van [appellante] dat de oorspronkelijk eigenaar de auto niet heeft opgeëist en dat de auto ook niet aan de oorspronkelijk eigenaar is terug gegeven, heeft [geïntimeerde] gesteld dat de auto wel is terug gegeven aan de oorspronkelijk eigenaar. [geïntimeerde] heeft zich daartoe beroepen op een brief van de officier van justitie (arrondissementsparket Amsterdam) d.d. 26 juli 2012 (productie 1 bij memorie van antwoord), waarin wordt aangekondigd dat het voertuig zal worden overgedragen aan de bestolene. [appellante] heeft zich nog niet over deze productie en de daarop gebaseerde stellingen van [geïntimeerde] kunnen uitlaten. Bovendien volgt uit de brief niet of aan het voornemen van de officier van justitie uitvoering is gegeven. Omdat dit voor de beslissing in deze zaak van belang is, ziet het hof aanleiding om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen om zich bij akte, zoveel mogelijk gedocumenteerd, uit te laten over de vraag of de auto ook daadwerkelijk aan de bestolene is terug gegeven. [appellante] zal zich dan bij antwoordakte daarover, en over hetgeen te dien aanzien al bij memorie van antwoord door [geïntimeerde] is aangevoerd, kunnen uitlaten.
4.5
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 2 december 2014 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. van Ginkel, H.L. Wattel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2014.