In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige 1]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 maart 2014 had besloten om de moeder te ontheffen van het gezag over [minderjarige 1] en de pleegouders tot voogd te benoemen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het oorspronkelijke verzoek ongegrond te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2014 was de moeder aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader niet ter zitting verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader, hoewel door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt, niet als zodanig kan worden beschouwd in deze procedure, omdat de ontheffing van de moeder niet rechtstreeks op zijn rechten en verplichtingen betrekking heeft.
Het hof heeft de belangen van het kind, [minderjarige 1], vooropgesteld. De moeder had een problematische achtergrond, waaronder drugsgebruik tijdens de zwangerschap, wat heeft geleid tot een moeilijke start voor [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat de moeder ongeschikt was om haar zorgplicht te vervullen, gezien haar instabiele situatie en het feit dat [minderjarige 1] al vanaf zijn geboorte bij pleegouders woont, waar hij zich goed ontwikkelt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [minderjarige 1] voorop staat.