ECLI:NL:GHARL:2014:8386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
200.149.567-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door psychische gesteldheid van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over de minderjarige [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de moeder, verweerster, het verzoek had ingediend om het eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen. De rechtbank had op 12 maart 2014 de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toegewezen, wat de vader in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft in zijn overwegingen de psychische gesteldheid van beide ouders in aanmerking genomen. De vader heeft een depressie en suïcidale gedachten gehad, terwijl de moeder gediagnosticeerd is met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een acute stressstoornis. Het hof concludeert dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag, omdat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. Dit gebrek aan communicatie en vertrouwen maakt het onmogelijk om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van [minderjarige 1].

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat. De beslissing om het eenhoofdig gezag bij de moeder te leggen, is genomen om de rust en stabiliteit voor het kind te waarborgen. Het hof benadrukt dat, hoewel de vader een rol in het leven van [minderjarige 1] moet blijven spelen, de huidige situatie geen basis biedt voor gezamenlijk gezag. De beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.567/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126078/FA RK13-509)
beschikking van de familiekamer van 30 oktober 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudend te Franeker,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Klomp-Kraal, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.
Belanghebbende:
De Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
Bij deze (bestreden) beschikking heeft de rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden - voor zover hier van belang -, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat voortaan de moeder alleen met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren [in] 2009 te [A], zal zijn belast, voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 mei 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 juli 2014, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 24 juli 2014 een journaalbericht van mr. Klomp-Kraal met als bijlagen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2014 en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014;
- op 5 augustus 2014 een journaalbericht van mr. Van Bommel met als bijlagen het proces-verbaal d.d. 3 september 2013 en het proces-verbaal d.d. 17 februari 2014.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak - mevrouw [C], verschenen.
Mr. Klomp-Kraal heeft het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is [minderjarige 1] geboren. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij (echtscheidings)beschikking van 25 september 2013 is - voor zover hier aan de orde - de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke gezagsvoorziening en welke zorgregeling in het belang van de minderjarige [minderjarige 1] te achten is.
3.3
De raad heeft op 26 november 2013 een rapport uitgebracht.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 12 maart 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] belast. De vader heeft tegen deze beslissing tijdig appel ingesteld.
De beslissing betreffende de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] is aangehouden in afwachting van het beschermingsonderzoek door de raad. De rechtbank heeft de raad verzocht om tevens een onderzoek in te stellen naar de vraag of er mogelijkheden zijn om de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] te herstellen en, zo ja, wat deze mogelijkheden zijn, alsmede of de raad het wenselijk acht de vader het recht op omgang te ontzeggen.
3.5
De raad heeft op 23 april 2014 een rapport uitgebracht.
3.6
[minderjarige 1] is bij beschikking van 20 juni 2014 met ingang van 20 juni 2014 tot 20 juni 2015 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de onderhavige procedure is tussen partijen in geschil of er voldoende gronden zijn om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders - ook na de echtscheiding - het gezag over hun kind gezamenlijk blijven uitoefenen.
4.2
Ingevolge artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3
De vader stelt dat het raadsrapport van 26 november 2013 geenszins de conclusie ondersteunt c.q. kan ondersteunen dat partijen een zodanig slechte verhouding hebben dat dit het risico teweegbrengt dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders, indien beiden het gezag zouden blijven uitoefenen, laat staan dat uit het rapport naar voren komt dat hierin niet binnen afzienbare tijd verbetering zal komen.
De vader betwist het huiselijk geweld waarvan hij wordt beschuldigd. Desondanks heeft hij bij de GGZ om hulpverlening verzocht wegens de door de moeder geuite beschuldigingen. Hij geeft daarbij aan te willen laten uitzoeken of hij daadwerkelijk de agressor is en zet zich verder in om, mocht hij in het verleden agressief gedrag hebben vertoond, dit gedrag te veranderen. De vader heeft de trainingsgroep '[D]' doorlopen en daarnaast een individueel traject, gericht op delictpreventie.
Hij is van mening dat de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van de verstandhouding niet alleen bij hem kan worden gelegd en wijst erop dat het de moeder is die niet bereid is om de betrekkingen tussen partijen te verbeteren.
De vader is bang om uit het leven van [minderjarige 1] te worden verbannen door de moeder.
4.4
Ter zitting van het hof heeft de vader aangegeven het jammer te vinden dat de procedures ten aanzien van het gezag en ten aanzien van de omgang zijn gesplitst. Hij wijst erop dat er thans, in de andere procedure, een heel prille bodem voor de omgang is gecreëerd, in die zin dat er gekeken wordt hoe de vader een rol in [minderjarige 1]'s leven kan krijgen. Hij is dan ook bang om in de onderhavige procedure aangaande het gezag zijn standpunten naar voren te brengen, omdat dit niet bevorderlijk is voor de andere procedure en de stappen naar contact tussen de vader en [minderjarige 1].
De vader wil de problematiek niet onnodig te veel juridiseren. Waar het hem om gaat is dat hij gevoelsmatig een ouder blijft van [minderjarige 1], ook als hij feitelijk geen invloed heeft.
De vader ziet de problematiek. De moeder zal waarschijnlijk aangiftes blijven doen en strijd blijven voeren. Hij benadrukt dat hij geen 'claimvader' is. De vader hoopt dat de moeder ziet dat hij zich niet in het leven van de moeder en [minderjarige 1] wil mengen. Hij vindt dat de moeder goed als moeder kan functioneren. Voor hem is het wel belangrijk dat hij op papier de vader van [minderjarige 1] blijft.
4.5
De moeder stelt dat er, gelet op de grote problematiek tussen partijen, de spanningen, de stress en de angst, voldoende is om vast te stellen dat van gezamenlijk gezag geen sprake kan zijn. De moeder voert aan dat de vader op geen enkele wijze enige verantwoordelijkheid wenst te nemen voor de situatie die tussen partijen is ontstaan.
Er is verder ook geen sprake van een significante verbetering in de communicatie en de verstandhouding tussen partijen. De vader blijft ondanks de hulp die hij krijgt zijn aandeel in de gezinsproblematiek ontkennen en zoekt bevestiging bij de aangeboden hulp dat hij niet agressief zou zijn geweest.
De moeder benadrukt dat het haar er nimmer om te doen is geweest de vader uit het leven van [minderjarige 1] te weren. Haar vertrouwen is echter ernstig geschaad. De moeder voelt zich telkens als persoon dan wel als de moeder door de vader gediskwalificeerd. Volgens de moeder dient eenhoofdig gezag in stand te worden gehouden teneinde voldoende rust te creëren voor omgangsmomenten.
4.6
De raad maakt zich zorgen over [minderjarige 1] en de situatie om hem heen, maar is van mening dat de problematiek niet opgelost zal worden door wijziging van het gezag.
De raad benadrukt dat het belangrijk is voor [minderjarige 1] dat de vader een rol blijft spelen in zijn leven en houdt daarbij vast aan de eerder gegeven rapportages en advies.
In zijn rapport van 26 november 2013 heeft de raad geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. Ondanks dat er geen enkele communicatie is tussen de partijen, is de raad niet gebleken dat de vader het gezag van de moeder frustreert.
Volgens de raad kan het uitblijven van de communicatie tussen de ouders er toe leiden dat [minderjarige 1] klem of verloren tussen zijn ouders raakt, maar de raad constateert in het rapport dat dit niet het geval is op dit moment.
4.7
Er zijn echter grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] in de context van de scheiding van de ouders. [minderjarige 1] is op 20 juni 2014 naar aanleiding van het raadsrapport van 23 april 2014 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Haaglanden.
Uit het rapport blijkt dat [minderjarige 1] last heeft gehad van de relationele spanningen/onenigheden tussen zijn ouders en dat hij hulpverlening nodig heeft om deze ervaringen te verwerken. Zorgelijk voor de identiteitsontwikkeling en de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] is ook volgens de raad dat er geen enkele vorm van communicatie tussen zijn ouders is en dat het contact tussen [minderjarige 1] en zijn vader nog niet is hersteld. [minderjarige 1] heeft sinds de zomer 2013 geen contact meer met de vader gehad. De voorgenomen begeleide omgang komt niet op gang door de communicatieproblemen tussen de ouders.
Er zijn zorgen over de persoonlijke (psychische) problematiek van beide ouders in relatie tot de opvoeding en hun onderlinge communicatie/samenwerking. Beide ouders zien zorgpunten in de opvoedingssituatie bij de ander en communiceren niet met elkaar.
De moeder is in 2013 gediagnosticeerd met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een acute stressstoornis. De moeder had moeite zich goed te weren tegen de druk die de vader op haar uitoefende in zowel het contact met [minderjarige 1] als hun eigen relatie.
De vader is in 2013 gediagnosticeerd met een depressie en suïcidale gedachten. De stemming van de vader is volgens de GGZ momenteel goed, er is geen sprake van somberheid en/of suïcidale gedachtes.
Onduidelijk blijft of de vader voldoende inzicht heeft in zijn persoonlijke problematiek in relatie tot zijn opvoedingsvaardigheden. De moeder beschuldigt de vader van huiselijk geweld en dat hij geweld zou hebben gepleegd jegens [minderjarige 1]. De moeder is bang voor de vader, voor ontvoering van [minderjarige 1] door de vader en dat de vader [minderjarige 1] zal slaan en blootstellen aan gevaarlijke situaties. Onduidelijk is wat het effect van de persoonlijke (psychische) problematiek van beide ouders is op de fysieke en mentale gesteldheid van [minderjarige 1].
4.8
Volgens de raad is er sprake van een zodanige bedreigende ontwikkeling van [minderjarige 1] dat een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling) noodzakelijk is. Een gezinsvoogd kan zich volgens de raad richten op de begeleiding van contacten tussen de vader en [minderjarige 1], waarbij dan de veiligheid van [minderjarige 1] nauw moet worden gecontroleerd, en verder een rol vervullen in de informatievoorziening naar de vader toe. Ook kan hij de moeder helpen om sterker/weerbaarder te worden en de ouders toe leiden naar hulpverlening zoals het omgangshuis.
4.9
Het hof is van oordeel dat uit hetgeen naar voren is gebracht en uit de stukken blijkt dat niet kan worden geconcludeerd dat er op dit moment sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zal raken tussen de ouders (en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen) als bedoeld in artikel 1:251 lid 1 sub a BW, in het bijzonder nu de vader geen claims lijkt te leggen ten aanzien van de wijze waarop het gezag wordt uitgeoefend. Niettemin is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag -in die zin dat dit (alleen) aan de moeder toekomt- anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is (artikel 1:251 lid 1 sub b BW).
4.1
Daartoe overweegt het hof het volgende:
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen.
4.11
Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Nodig is kortom, dat zij met elkaar hierover (kunnen) communiceren.
4.12
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen niet in staat zijn tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. Door de omstandigheid dat het vertrouwen van partijen in elkaar volledig ontbreekt en het gegeven dat zij beiden kampen met hun eigen psychische problematiek zijn partijen niet capabel om met elkaar te communiceren.
Gelet hierop acht het hof partijen niet in staat om samen in overleg beslissingen van enig belang over [minderjarige 1] te nemen, en moet worden aangenomen dat er thans geen basis is voor het door de vader en de moeder gezamenlijk uitoefenen van het gezag over hem.
4.13
Mede nu [minderjarige 1] feitelijk door de moeder wordt verzorgd en opgevoed leidt het bovenstaande ertoe dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat het eenhoofdig gezag bij de moeder wordt gelegd. Het hof betrekt hierbij dat het eenhoofdig gezag ook de rust en de ruimte kan geven die nodig is voor contact tussen [minderjarige 1] en de vader, hetgeen in het belang van [minderjarige 1] is.
4.14
Voor zover het zo mocht zijn dat de problemen tussen partijen (in overwegende mate) aan de moeder te wijten zijn -zoals de vader heeft aangevoerd maar door de moeder is weersproken-, merkt het hof op dat dit voormelde beoordeling niet anders maakt, nu ook dan geldt dat er geen basis is voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag, omdat er geen enkele vorm van gezamenlijk overleg mogelijk is.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking onder verbetering van de gronden te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 maart 2014;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, voorzitter, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 oktober 2014 in bijzijn van de griffier.