Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging voor het oprichten van een besloten vennootschap (B.V.) door de curator van de rechthebbende. De verzoeker, die tevens de broer van de rechthebbende is, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een machtiging aangevraagd om de legitieme portie uit de nalatenschap van hun vader in te brengen in de op te richten B.V. De kantonrechter had dit verzoek op 3 maart 2014 afgewezen.
In hoger beroep heeft de verzoeker drie grieven ingediend en gevraagd om vernietiging van de eerdere beschikking. Hij stelde dat het oprichten van de B.V. in het belang van de rechthebbende zou zijn, omdat dit zou leiden tot rendement op het vermogen en een verlaging van de eigen bijdrage AWBZ. De verzoeker betoogde dat het omzetten van box 3 naar box 2 vermogen door de wetgever is toegestaan en dat het niet verlenen van de machtiging een ongeoorloofd onderscheid zou maken tussen wilsbekwame en wilsonbekwame personen.
Het hof heeft echter geoordeeld dat het verlenen van de machtiging zou leiden tot onttrekking van een aanzienlijk deel van het vermogen van de rechthebbende aan het toezicht van de kantonrechter. De bestuurder van de B.V. zou het vermogen beheren zonder wettelijke verplichtingen tot verantwoording aan de kantonrechter. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten het hoger beroep ongegrond te verklaren en de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.