ECLI:NL:GHARL:2014:8272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
200.135.439-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning en verhaal van ontruimingskosten op huurder

In deze zaak gaat het om de ontruiming van een woning en de vraag of de ontruimingskosten op de huurder kunnen worden verhaald. De appellant, die in eerste aanleg als eiser optrad, had een huurovereenkomst met Woonstichting Centrada. Deze overeenkomst werd ontbonden door de kantonrechter, die de appellant veroordeelde om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. De ontruiming vond plaats op 21 januari 2011, waarna de appellant in hoger beroep ging tegen het vonnis van de kantonrechter. In hoger beroep werd de appellant niet ontvankelijk verklaard omdat hij geen grieven had ingediend. Later werd de appellant ook veroordeeld om een andere woning te ontruimen, die hij tijdelijk had betrokken na het overlijden van zijn moeder, die de woning huurde van een andere geïntimeerde.

Centrada en de andere geïntimeerde hebben de appellant gedagvaard voor de kantonrechter en vorderden betaling van ontruimingskosten, die zij op grond van de proceskostenveroordelingen en artikel 343a Rv op de appellant wilden verhalen. De kantonrechter heeft de appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 16.313,-, bestaande uit ontruimingskosten, incassokosten, beslagkosten, advocaatkosten en rente. De appellant heeft in hoger beroep de redelijkheid van deze kosten betwist, maar het hof oordeelt dat de kosten, voor zover redelijk, op de appellant kunnen worden verhaald. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van zowel Centrada als de andere geïntimeerde. Het hof wijst het verzoek van Centrada om de appellant te veroordelen in de integrale proceskosten af, omdat er geen sprake is van misbruik van recht. De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.439/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 620650 CV EXPL 12-10689)
arrest van de eerste kamer van 28 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D.R. Changoer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen

1.Woonstichting Centrada,

gevestigd te Lelystad,
hierna:
Centrada,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.

2.[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. P.G.Th.M. Visser-Van Daal, kantoorhoudende te Huizen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 24 april 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 juli 2013, hersteld bij exploot d.d.
24 september 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord van de zijde van Centrada met producties,
- het schriftelijk pleidooi waarbij door [appellant], Centrada en [geïntimeerde] pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft Centrada de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding."
De eis in appeldagvaarding luidt:
"op nader aan te voeren gronden het hof bij arrest, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad
zal vernietigen het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende, zonodig onder ambtshalve aanvulling van de gronden, de vorderingen van Centrada en [geïntimeerde] jegens [appellant] alsnog af te wijzen, met veroordeling van Centrada en [geïntimeerde] in de kosten van de procedures in beide instanties".

3.De vaststaande feiten

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
Tussen [appellant] en Centrada heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan [adres 1]. De huurovereenkomst is door de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad in haar vonnis van 15 december 2010 ontbonden. [appellant] is door de kantonrechter veroordeeld om de woning binnen
14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Centrada te stellen, bij gebreke waarvan Centrada de woning kan doen ontruimen door een deurwaarder, die daarbij zonodig de hulp van de sterke arm kan inroepen.
3.3
Het vonnis is op 27 december 2010 aan [appellant] betekend. De deurwaarder heeft [appellant] bij exploot bevolen om het gehuurde binnen veertien dagen te ontruimen met de aanzegging dat de woning op 20 januari 2011 op kosten van [appellant] zal worden ontruimd indien [appellant] aan het bevel geen gevolg geeft.
3.4
De woning aan [adres 1] is door [deurwaarderskantoor] op 21 januari 2011 ontruimd. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van de diensten van ASC Sleutel en Slotenwacht. De daarop betrekking hebbende factuur van ASC Sleutel en Slotenwacht d.d. 24 januari 2011 bedraagt € 4.945,64.
3.5
[appellant] is van het vonnis van 15 december 2010 in hoger beroep gegaan. In hoger beroep is [appellant] door het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, in zijn arrest van 5 juli 2011 niet ontvankelijk verklaard omdat [appellant] niet van grieven heeft gediend.
3.6
[appellant] heeft de inboedel van zijn woning aan [adres 1] verhuisd naar de woning van zijn moeder aan [adres 2]. De moeder van [appellant] huurde haar woning van [geïntimeerde]. De moeder van [appellant] was reeds op 15 november 2010 overleden. Op vordering van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter van de rechtbank Zwolle- Lelystad in haar vonnis van 2 november 2011 [appellant] veroordeeld de woning aan [adres 2] te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [geïntimeerde] te stellen, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] de woning kan doen ontruimen door een deurwaarder, die daarbij zonodig de hulp van de sterke arm kan inroepen. Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.7
Het vonnis is op 29 november 2011 aan [appellant] betekend.
3.8
De woning aan [adres 2] is door [deurwaarderskantoor] op 5 januari 2012 ontruimd. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van de diensten van ASC Sleutel en Slotenwacht. De daarop betrekking hebbende factuur van ASC Sleutel en Slotenwacht d.d. 9 januari 2012 bedraagt € 7.602,91.

4.De vordering en beoordeling daarvan in eerste aanleg

4.1
Centrada en [geïntimeerde] hebben bij exploot van 26 juni 2012 [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad en gevorderd - verkort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen te betalen een bedrag van in totaal € 16.313,-. Het bedrag is de som van de volgende kostenposten: i) € 12.548,56 kosten ontruiming, ii) € 952,- incassokosten, iii) 266,70 beslagkosten, iv) € 2.246,88 advocaatkosten en v) € 298,85 rente tot 22 juni 2012. Aan hun vorderingen hebben Centrada en [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat deze kosten op grond van de proceskostenveroordelingen en artikel 343a Rv vanwege de gedwongen ontruimingen op [appellant] kunnen worden verhaald.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd. Kort gezegd houdt zijn verweer in dat artikel
343a Rv geen grondslag biedt voor een veroordeling van [appellant] tot betaling van de ontruimingskosten. [appellant] heeft verder de redelijkheid van de kosten betwist.
4.3
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 24 april 2013 [appellant] veroordeeld te betalen aan Centrada € 4.945,64 en aan [geïntimeerde] € 7.602,91. Hij heeft [appellant] tevens in de kosten van de procedure aan de zijde van Centrada en [geïntimeerde] veroordeeld. Het meer gevorderde heeft hij afgewezen. Aan zijn oordeel heeft de kantonrechter ten grondslag gelegd dat Centrada c.s. de gemaakte ontruimingskosten, voor zover redelijk, bij wege van schadevergoeding kunnen verhalen op [appellant].
4.4
Tegen dit vonnis is [appellant] onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen.

5.De grieven

5.1
De eerste grief (
grief 1) houdt in dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld de ontruimingskosten te voldoen. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij niet is gehouden de ontruimingskosten te vergoeden omdat dit niet is opgenomen in de ontruimingsvonnissen en er evenmin een contractuele verbintenis is aan te wijzen waaruit dat volgt.
5.2
Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Vaststaat dat [appellant] op grond van de
ontruimingsvonnissen, die in kracht van gewijsde zijn gegaan, is veroordeeld de woningen aan [adres 1] en [adres 2] te verlaten en te ontruimen. Verder staat vast dat [appellant] binnen de daaraan gestelde termijn niet aan die veroordelingen heeft voldaan, terwijl de vonnissen wel aan hem zijn betekend. Door niet aan die veroordelingen te voldoen, is [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Centrada en [geïntimeerde] tekortgeschoten.
Dat die verplichtingen bestaan is het noodzakelijke gevolg van het systeem van de executoriale titel, zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 3:297 BW. Artikel 555 e.v. BW regelen vervolgens de wijze van executie indien een gedwongen ontruiming is uitgesproken. De daarmee gepaard gaande kosten vallen onder artikel 237 lid 3 Rv, nu deze niet op voorhand zijn te begroten. Dat dit niet met zoveel woorden in de ontruimingsvonnissen is bepaald, is naar het oordeel van het hof niet relevant nu dit voortvloeit uit de wet.
De kantonrechter is geenszins gehouden alle consequenties die de wet aan een executoriale titel verbindt, in het dictum op te nemen.
5.3
Door de ontruimingsvonnissen niet vrijwillig na te leven, is [appellant] ingevolge artikel 3:297 BW in samenhang met artikel 6:74 lid 1 BW schadeplichtig jegens [geïntimeerde] en Centrada. Tegen deze achtergrond, is evenmin relevant, zoals [appellant] in het tweede deel van zijn grief aanvoert, dat hij met betrekking tot de woning die zijn moeder van [geïntimeerde] huurde geen contractspartij was. De schadeplichtigheid is daarop immers niet gebaseerd. Grief 1 faalt.
5.4
De schade bestaat uit de kosten die Centrada en [geïntimeerde] hebben moeten maken om de betrokken woningen door een deurwaarder te laten ontruimen. Die kosten komen op de voet van artikel 6:195 en 6:196 BW in samenhang met artikel 237 lid 3 Rv in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Voor de ontruimingskosten is geen "liquidatietarief" vastgesteld. Vereist is slechts, zoals ook de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, dat in de gegeven omstandigheden de kosten redelijk zijn. In hoger beroep gaat het alleen nog om de kosten als opgenomen in de hiervoor onder 3.4 en 3.8 genoemde facturen.
5.5
Met betrekking tot de redelijkheid van de in rekening gebrachte kosten, heeft de kantonrechter overwogen dat waar met aanwijzing van de deurwaarder als degene die bij uitsluiting bevoegd is een gedwongen ontruiming te effectueren wordt beoogd eigenrichting te voorkomen en een behoorlijke wijze van ontruiming te waarborgen, ervan uit mag worden gegaan dat de ontruiming behoorlijk heeft plaatsgevonden en de daarbij gemaakte kosten redelijk zijn, tenzij de schuldenaar aannemelijk maakt dat die kosten onnodig zijn gemaakt dan wel onredelijk hoog zijn. Tegen dit oordeel is niet gegriefd, zodat ook het hof ervan dient uit te gaan dat het op de weg van [appellant] lag om concreet aan te geven waarom de kosten in verband met de gedwongen ontruiming onnodig en/of onredelijk hoog zijn. Evenmin is gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan de hand van de processen-verbaal van ontruiming en de daarbij overgelegde foto’s moet worden vastgesteld dat de ontruiming van beide woningen een arbeidsintensieve gelegenheid was. Dit staat derhalve eveneens vast.
5.6
Onder
grief 2bestrijdt [appellant] de hoogte van de ontruimingskosten. Volgens [appellant] is er ten onrechte geen rekening gehouden met de aftrekbaarheid van btw door Centrada en [geïntimeerde] en is het uurtarief van € 29,50 onredelijk hoog. [appellant] voert verder aan, kort gezegd, dat de redelijkheid van de gemaakte kosten ook niet is te controleren, omdat de deurwaarder heeft nagelaten vast te stellen met hoeveel man is gewerkt aan de ontruiming.
5.7
Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de gefactureerde ontruimingskosten rechtens als redelijk dienen te worden aangemerkt. De impliciete stelling van [appellant] dat het onredelijk is om de gefactureerde btw mee te nemen in de schadeberekening, kan het hof niet volgen nu de btw niet aan Centrada en [geïntimeerde] is gefactureerd maar aan [deurwaarderskantoor]. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze Centrada en [geïntimeerde] die btw zouden kunnen verrekenen.
5.8
Ook de stelling van [appellant] dat het gefactureerde uurloon van € 29,50 voor het ontruimen van de woningen onredelijk hoog is, dient te worden gepasseerd. [appellant] onderbouwt zijn stelling niet, terwijl dit op zijn weg lag.
5.9
Het hof kan [appellant] ten slotte evenmin volgen in zijn stelling dat de redelijkheid van de gemaakte kosten met betrekking tot de woning die hij van Centrada huurde niet is vast te stellen omdat de deurwaarder heeft nagelaten aan te geven met hoeveel man er is gewerkt. Uit de factuur van 24 januari 2011 blijkt immers dat er 120 uur is gespendeerd aan de ontruiming van de woning. Dat er 120 uur is gespendeerd aan de ontruiming van de woning wordt door [appellant] niet betwist. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de gefactureerde 120 uur, gelet op de aangetroffen situatie, niet onredelijk is.
Slotsom
5.1
De slotsom is dat beide grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten van Centrada
(2 punten in tarief I) en [geïntimeerde] (1 punt in tarief I) worden veroordeeld. Het verzoek van Centrada om [appellant] op grond van misbruik van (proces)recht te veroordelen in de integrale proceskosten van Centrada, wijst het hof af omdat er naar het oordeel van
geen sprake is van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 lid 1 BW.
Ingevolge artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. De enkele omstandigheid dat [appellant], volgens Centrada, gebruik maakt van het feit dat hij op basis van toevoeging procedeert en aldus hooguit het risico loopt een forfaitaire proceskostenveroordeling te moeten betalen, terwijl Centrada van die wettelijke mogelijkheid geen gebruik kan maken en genoodzaakt is tot het maken van aanzienlijke kosten, betekent geenszins dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. [appellant] gebruikt de bevoegdheid waarvoor die is verleend, en er is niet gesteld of gebleken dat hij die bevoegdheid uitsluitend gebruikt om Centrada te schaden.
Dit geldt evenzeer voor het vragen van pleidooi. Ook daarop heeft [appellant] in beginsel recht.
5.11
Het verzoek van Centrada en [geïntimeerde] om [appellant] in de kosten van het gelegde conservatoire beslag te veroordelen, dient evenzeer te worden afgewezen nu de kantonrechter die vordering heeft afgewezen en Centrada en [geïntimeerde] tegen die afwijzing geen incidenteel appel hebben ingesteld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in het hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 24 april 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Centrada vastgesteld op:
- € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
- € 1.862,- voor verschotten,
- € 131,- aan nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op:
- € 632,- voor salaris overeenkomstig liquidatietarief
- € 683,- voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest,
deze kosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
28 oktober 2014.