ECLI:NL:GHARL:2014:8267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
200.124.838-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing kosten gerechtelijke ontruiming middels eiswijziging in incidenteel hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2014, gaat het om een hoger beroep betreffende de toewijzing van kosten voor een gerechtelijke ontruiming. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.D. Nijenhuis, had een huurovereenkomst met Stichting Elkien, vertegenwoordigd door mr. S. Bosma. De appellant had een huurachterstand opgebouwd en de kantonrechter had de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming bevolen. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl Elkien incidenteel appel aantekende tegen de afwijzing van de ontruimingskosten. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, oordelend dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Het hof nam de motivering van de kantonrechter over en voegde hieraan toe dat de detentie van de appellant voor zijn risico kwam. De appellant had geen bewijs geleverd dat de huurachterstand minder was dan vastgesteld. Het hof oordeelde dat de sociale verantwoordelijkheid van de verhuurder niet betekende dat deze moest accepteren dat de huurder in gebreke bleef. De vordering van Elkien tot vergoeding van de ontruimingskosten werd toegewezen, en de appellant werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.838/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 401536 / CV EXPL 12-5789)
arrest van de eerste kamer van 28 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
gekozen woonplaats bij het kantoor van zijn advocaat,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Elkien,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Elkien,
advocaat: mr. S. Bosma, kantoorhoudend te Drachten.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 mei 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 30 juli 2013; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel hoger beroep en wijziging van eis met producties,
- akte uitlating vermeerdering van eis van de zijde van [appellant].
1.3
Op 1 juli 2014 heeft het hof met betrekking tot de memorie van antwoord in incidenteel appel akte niet dienen verleend.
1.4
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
De vordering van [appellant] luidt:
"[appellant] concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 13 november 2013 en tot afwijzing van de inleidende vorderingen van Elkien, met dien verstande dat de ontbinding in stand dient te blijven voor de periode waarin [appellant] niet het gebruik en genot van de woning heeft gehad omdat Elkien hem dit niet ter beschikking heeft gesteld;
Ingeval van vernietiging vordert [appellant] voorts om Elkien te veroordelen tot het ter beschikking stellen aan [appellant] van de woning aan [adres] binnen viertien dagen na betekenings van het arrest van het hof, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,- per dag dat hieraan geen uitvoering wordt gegeven met een maximum van € 30.000,-.
Een en ander met veroordeling van Elkien in de kosten van de procedure".
1.6
In incidenteel appel heeft Elien gevorderd:
"(…)
"
II. [appellant] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Elkien te betalen de executiekosten ad. € 2.165,08 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf11 december 2012, althans 25 maart 2014, tot aan de dag der gehele voldoening;
III. [appellant] te veroordelen in de kosten van dit beroep, waaronder nakosten ad € 131,- aan salaris advocaat en, indien [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het arrest voldoen, €68,- aan salaris advocaat en daadwerkelijke kosten van betekening, en voorts te bepalen dat indien de verschuldigde proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving worden betaald, [appellant] daarover de wettelijke rente verschuldigd is".

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis van 13 november 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn als volgt.
2.2.
Tussen Elkien als verhuurder en [appellant] als huurder bestond sinds 1 maart 2010 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres].
2.3
De maandelijks verschuldigde huurprijs bedroeg aanvankelijk € 524,23. De huurprijs is per 1 juli 2011 verhoogd naar een bedrag van € 539,97 per maand en bedroeg per
1 september 2012 € 552,20 per maand. [appellant] had recht op huurtoeslag. De huurtoeslag bedroeg in 2012 € 256,- per maand en werd maandelijks rechtstreeks aan Elkien betaald.
Tot en met de maand juli 2012 was [appellant] daardoor per saldo een bedrag van € 283,97 per maand aan Elkien verschuldigd. Vanaf augustus 2012 was [appellant] per saldo een bedrag van € 295,20 per maand verschuldigd.
2.4
[appellant] kon aanspraak maken op een WWB-uitkering. In november 2011 is [appellant] gedetineerd geraakt. Als gevolg daarvan is de (betaling van de) WWB-uitkering van [appellant] vanaf 1 december 2011 tot 11 juni 2012 stopgezet geweest. In die periode heeft wel de maandelijkse rechtstreekse storting van de huurtoeslag op de rekening van Elkien plaatsgevonden.
2.5
Over de periode van 1 januari tot 1 augustus 2012 heeft [appellant] een huurachterstand van € 1.418,85 laten ontstaan, overeenkomend met 5 maanden huur na aftrek van de huurtoeslag. In de maanden april en mei 2012 is er (via de zuster van [appellant]) telkens een bedrag van € 283,97 aan huur betaald.
2.6
[appellant] is op 8 juni 2012 vrij gekomen uit detentie. Hij heeft vervolgens een WWB-uitkering aangevraagd bij de gemeente [gemeente]. Deze uitkering is hem toegekend met ingang van 11 juni 2012. De gemeentelijke sociale dienst heeft ten behoeve van [appellant] in de maand juli 2012 een totaalbedrag van € 590,40 aan Elkien voldaan.
Per 1 augustus 2012 resteerde er nog een huurschuld van € 816,22. Hierop zijn nog twee betalingen van € 50,- elk gedaan bij de incassogemachtigde van Elkien, waardoor de schuld nog € 716,22 bedroeg.
2.7
De sociale dienst van de gemeente [gemeente] heeft voorts op 9 augustus 2012 een bedrag van € 295,20 en op 10 september 2012 een bedrag van € 295,20 (lopende huur) ten behoeve van [appellant] aan Elkien voldaan.
2.8
De door [appellant] van Elkien gehuurde woning aan de [adres] is op 11 december 2012 grond van het vonnis van de kantonrechter, waartegen [appellant] in beroep is gekomen, gedwongen ontruimd.

3.De vorderingen en beoordeling daarvan in eerste aanleg

3.1
Elkien heeft bij exploot van 17 juli 2012 [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter te Leeuwarden en gevorderd - verkort weergegeven - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst te ontbinden, met bevel tot ontruiming van het gehuurde. Voorts heeft Elkien gevorderd, nadat zij haar eis bij conclusie van repliek heeft verminderd, betaling van € 725,22 ter zake van achterstallige huur tot
1 augustus 2012, vermeerderd met i) incassokosten, ii) de kosten van de eventuele gerechtelijke ontruiming en iii) betaling van de geldende huurprijs voor iedere huurtermijn vanaf 1 augustus 2012 tot de ontbinding van de huurovereenkomst en een zelfde bedrag als schadevergoeding voor iedere maand of gedeelte van de maand waarin [appellant] na ontbinding in gebreke zal zijn met de ontruiming. Aan haar vorderingen heeft Elkien ten grondslag gelegd dat [appellant] ten tijde van dagvaarding een huurachterstand had van
€ 1.418,85, berekend tot 1 augustus 2012.
3.2
[appellant] heeft de vorderingen bestreden. Daartoe heeft [appellant], eveneens verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. De ontbinding is gelet op de beperkte huurachterstand niet redelijk. De huurachterstand kan [appellant] ook niet worden verweten omdat deze is ontstaan doordat hij door zijn detentie van het ene op het andere moment zijn uitkering was kwijtgeraakt. [appellant] heeft voorts gesteld dat hij een groot belang heeft bij het blijven bewonen van de gehuurde woning. Indien de huurovereenkomst wordt ontbonden, zal hij immers op de "zwarte lijst" komen, waardoor hij geen woning meer kan huren van een andere woningbouwvereniging, terwijl hij voor de particuliere sector niet in aanmerking komt. Bij beëindiging van de huurovereenkomst zal hij dus aangewezen zijn op opvanghuizen of een sociaal pension waardoor zijn sociale leven ernstig zal worden ontregeld.
3.3
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 13 november 2012 de huurovereenkomst ontbonden en de overige vorderingen van Elkien toegewezen, uitgezonderd de gevorderde kosten van de eventuele gerechtelijke ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft, samengevat, geoordeeld dat er sprake was van een ernstige tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen als huurder. Die tekortkoming kon naar het oordeel van de kantonrechter ook volledig aan [appellant] worden toegerekend omdat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor de betaling van de maandelijkse huur.
De kantonrechter overwoog daarbij dat indien [appellant] wegens detentie tijdelijk niet in de woning verbleef, had het op zijn weg had gelegen passende maatregelen te treffen om de maandelijkse huur aan Elkien te waarborgen. In de onderlinge verhouding tussen partijen dienen de detentie en de daaropvolgende stopzetting van de uitkering van [appellant] voor diens risico te komen. De kantonrechter was van oordeel dat dit ook gold voor de omstandigheid dat [appellant], door het stopzetten van de uitkering, tijdelijk geen financiële middelen meer had om de huur te betalen. Dat de huurachterstand inmiddels was afgenomen, achtte de kantonrechter niet van belang omdat er ten tijde van het wijzen van het vonnis nog steeds een huurachterstand bestond. De tekortkoming was naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig gering, of van bijzondere aard, dat ontbinding van de huurovereenkomst niet was gerechtvaardigd. De kantonrechter heeft in zijn oordeel rekening gehouden met het door [appellant] gestelde belang bij behoud van zijn woning.
De kantonrechter heeft overwogen dat de sociale verantwoordelijkheid die Elkien jegens haar huurders heeft, niet meebrengt dat van Elkien kan worden gevergd dat zij genoegen neemt met een voortdurende huurachterstand.
3.4
Tegen de toewijzing van de vorderingen is [appellant] onder aanvoering van vier grieven in hoger beroep gekomen. Elkien heeft incidenteel geappelleerd tegen de afwijzing van de door haar gevorderde ontruimingskosten. Het principaal en het incidenteel hoger beroep zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.

4.Omvang appel

4.1
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven gevorderd dat de woning bij vernietiging van het bestreden vonnis hem weer ter beschikking wordt gesteld. Elkien heeft tegen deze vordering op grond van artikel 353 lid 1 Rv bezwaar gemaakt.
4.2
Dit bezwaar is ongegrond. De vordering moet naar het oordeel van het hof worden gekwalificeerd als een vordering tot (gedeeltelijke) ongedaanmaking van de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding. Er is dus, anders dan Elkien stelt, geen sprake van een eis in reconventie die door het eerst in hoger beroep wordt aangevoerd. Of de vordering ook kan worden toegewezen, zal hierna worden bezien.

5.De grieven in het principaal hoger beroep

5.1
In het principaal hoger beroep gaat het om de vraag of de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Die vraag is door de kantonrechter op goede gronden bevestigend beantwoord. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar ter verduidelijking nog het volgende aan toe.
5.2
Voorop wordt gesteld dat ingevolge de hoofdregel van artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming in de regel ontbinding rechtvaardigt, zij het dat de rechter in de omstandigheid dat de tekortkoming zo weinig ernstig van aard of betekenis is, aanleiding kan vinden om de vordering tot ontbinding af te wijzen. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van de bedoelde omstandigheden rusten daarbij op de partij die zich tegen de ontbinding verzet. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de ontbinding van een huurovereenkomst moet het gewicht van de tekortkoming worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder
(vgl. HR 30 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4914). Het hof overweegt verder dat voor een beroep op artikel 6:265 lid 1 BW niet is vereist dat de tekortkoming aan de huurder is toe te rekenen. Het gaat immers om iedere tekortkoming. Van een toerekenbare tekortkoming is verder niet slechts sprake wanneer de huurder van de tekortkoming een verwijt is te maken, maar ook wanneer de tekortkoming voortvloeit uit omstandigheden, waarvoor de huurder het risico draagt (ECLI:NL:HR:1995:ZC1734).
Tekortkoming
5.3
De kantonrechter is in zijn beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de ontbinding er vanuit gegaan dat ten tijde van de inleidende dagvaarding de huurachterstand vijf maanden bedroeg. Dit wordt door [appellant] onder
grief 1bestreden. [appellant] stelt dat de huurachterstand minder dan vijf maanden bedroeg omdat de huurtoeslagen over die vijf maanden rechtstreeks aan Elkien is betaald. Naar het oordeel van het hof berust de grief op een verkeerde lezing van het vonnis. Duidelijk is dat de kantonrechter met vijf maanden huurachterstand doelt op de huurbedragen die [appellant] per saldo aan Elkien was verschuldigd. Dat [appellant] over de maanden januari, februari, maart, juni en juli 2012 de maandelijkse door hem nog te betalen huur ad € 283,97 niet, althans niet op tijd, heeft betaald, staat vast.
5.4
Bij de beoordeling van het gewicht van de tekortkoming is verder van belang, zoals ook de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, dat ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis nog steeds een huurachterstand bestond van € 725,22. De procedure is voor [appellant] kennelijk geen prikkel geweest tot betaling van de gehele huurachterstand gedurende die procedure. [appellant] heeft, zoals Elkien onweersproken heeft gesteld, daarna geen betalingen meer gedaan waardoor de huurachterstand verder is gelopen. Dit alles rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst.
Woonbelang [appellant]
5.5
De door [appellant] onder de
grieven 2 en 3genoemde omstandigheden leveren
naar het oordeel van het hof geen grond voor toepassing van de in art. 6:265 lid 1 (slot) BW voorziene uitzondering. Daartoe is het volgende redengevend.
Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen komt de detentie in de onderlinge verhouding tussen partijen voor risico van [appellant]. Dat [appellant], zoals hij stelt, ten onrechte heeft vastgezeten volgt bovendien niet uit het door hem overgelegde arrest van het gerechtshof Arnhem van 11 juni 2012. Uit dit arrest blijkt dat [appellant] opnieuw in detentie was genomen omdat hij zich niet had gehouden aan de door de rechtbank Assen gestelde voorwaarden voor de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege in haar beschikking van 3 december 2009. Ook deze omstandigheid behoort tot de risicosfeer van [appellant]. Dat het hof de gevraagde hervatting van de verpleging van overheidswege heeft afgewezen, doet daaraan niet af. Dat het behoud van de gehuurde woning bijdraagt aan de structuur die [appellant] in het dagelijkse leven nodig heeft, zal zo mogen zijn maar dat vormt op zichzelf onvoldoende grond om de weging van de belangen van beide partijen in het voordeel van [appellant] te laten zijn. Bezien in het licht van alle genoemde omstandigheden van het geval, dient het beroep van [appellant] op de uitzondering van artikel 6:265 lid 1 BW te worden afgewezen.
Kostenveroordeling
5.6
Grief 4houdt in dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte in de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure heeft veroordeeld. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter [appellant] terecht als de in het ongelijk gestelde partij in bedoelde kosten van Elkien heeft veroordeeld. De hoogte van de incassokosten is verder ook niet bestreden. De grief faalt derhalve.
5.7
[appellant] heeft in hoger beroep in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het hof gaat aan dat bewijsaanbod voorbij, nu dat aanbod niet ter zake dienend is.
Slotsom
5.8
De slotsom is dat de grieven in het principaal hoger beroep falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen (2 punten in tarief II). De gevorderde nakosten (het hof verstaat nasalaris) zullen worden toegewezen als hierna in het dictum te bepalen.

6.De grief in het incidenteel hoger beroep

Vergoeding ontruimingskosten
6.1
Tegen de afwijzing [appellant] te veroordelen in de kosten van een eventuele gerechtelijke ontruiming, heeft Elkien onder aanvoering van één grief incidenteel appel ingesteld. Met de grief beoogt Elkien te bewerkstellingen dat de vordering tot vergoeding van de ontruimingskosten alsnog wordt toegewezen. Elkien heeft haar vordering, nu de ontruiming een feit is, gewijzigd in de zin dat zij thans betaling vordert van de door haar daadwerkelijk gemaakte ontruimingskosten, groot € 2.165,08.
6.2
[appellant] maakt bezwaar tegen deze wijziging van eis. Hij stelt dat voor deze vordering een afzonderlijke procedure dient te worden gevoerd. Door de nieuwe vordering nu in het hoger beroep in te brengen, wordt [appellant] een instantie ontnomen, hetgeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde, aldus [appellant]. De hoogte van de ontruimingskosten wordt door [appellant] niet bestreden. [appellant] heeft geen memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
6.3
De bezwaren van [appellant] kunnen niet worden gehonoreerd. Het betreft hier een wijziging van eis die door Elkien bij de eerst mogelijke gelegenheid bij memorie van antwoord, en dus tijdig, is genomen. Dat [appellant] door genoemde wijziging van eis in het debat over de ontruimingskosten een instantie wordt ontnomen is inherent aan het feit dat de wet toestaat dat een eis ook in hoger beroep kan worden gewijzigd. Slechts onder bijkomende omstandigheden kan dit feit het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Nu [appellant] de ontruimingskosten als zodanig niet heeft bestreden, kan de vordering worden toegewezen als hierna bepaald.
Slotsom
6.4
De slotsom is dat de incidentele grief slaagt. [appellant] wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel appel (0,5 punt in tarief 1).

7.De beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Het hof, recht doende in het hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden d.d. 13 november 2012;
veroordeelt [appellant] aan Elkien te betalen de executiekosten ad € 2.165,08 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014, tot aan de dag der gehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, en stelt deze kosten aan de zijde van Elkien vast op:
in het principaal appel
- € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
- € 359,64 voor verschotten;
- € 131,- aan nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
in het incidenteel appel
- € 316,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
- € 683,- voor verschotten;
- € 131,- aan nasalaris van de advocaat en € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
deze kosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 oktober 2014.