ECLI:NL:GHARL:2014:822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
200.126.930
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Thais huwelijk en echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de erkenning van een Thais huwelijk en de daaropvolgende echtscheiding. De verzoeker, de man, en de verweerster, de vrouw, zijn de ouders van drie kinderen en hebben een geschil over de rechtsgeldigheid van hun huwelijk, dat volgens de man op 29 december 1987 in Thailand is gesloten. De rechtbank Oost-Nederland had hen in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot echtscheiding, omdat er onduidelijkheid bestond over de huwelijksdatum. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op 29 december 1987 in Thailand een rechtsgeldig huwelijk hebben gesloten, en dat dit huwelijk in Nederland erkend kan worden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de echtscheiding uitgesproken, waarbij het ouderschapsplan en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de erkenning van buitenlandse huwelijken en de toepassing van het Nederlandse recht in echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.930
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, 128373)
beschikking van de familiekamer van 6 februari 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.A. Wortmann te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.R.G. Uneken te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, van 22 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 mei 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 18 juli 2013;
- het journaalbericht van mr. Wortmann van 18 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op
21 oktober 2013;
- het journaalbericht van mr. Wortmann van 16 januari 2014 met bijlagen, ingekomen op
20 januari 2014 en
- het journaalbericht van mr. Uneken van 17 januari 2014, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is verschenen de dochter van de vrouw, [A.], die -met instemming van de man- als tolk voor de vrouw is opgetreden.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man heeft de Nederlandse en de vrouw de Thaise nationaliteit.
Zij zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1989,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1993, en
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1996.
De kinderen hebben uitsluitend de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot echtscheiding. De rechtbank heeft daartoe kort gezegd overwogen dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk nu er een discrepantie bestaat tussen de door partijen genoemde huwelijksdatum en de huwelijksdatum zoals die blijkt uit de overgelegde stukken.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Blijkens de hiervoor onder 2.1 genoemde journaalberichten van 16 en 17 januari 2014 hebben partijen na de mondelinge behandeling van 31 oktober 2013 alsnog overeenstemming bereikt over hun geschil in hoger beroep. Zij hebben de gemaakte afspraken vastgelegd in het door hen beiden op 9 januari 2014 ondertekende echtscheidingsconvenant. Deze overeenstemming komt erop neer dat het hof wordt verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, van 22 februari 2013, te vernietigen en opnieuw beschikkende:
I. tussen partijen, op 29 december 1987 in Thailand met elkaar gehuwd, de echtscheiding uit te spreken;
II. te bepalen dat tussen partijen het ouderschapsplan zal gelden dat door de vrouw is ondertekend op 13 april 2012 en dat door de man is ondertekend op 14 mei 2012, onder verwijzing naar en met aanhechting van een gewaarmerkte kopie van dat ouderschapsplan aan de te geven beschikking en te bepalen dat de inhoud van dat ouderschapsplan als in de te geven beschikking opgenomen moet worden beschouwd;
III. te bepalen dat partijen de huwelijksgemeenschap hebben verdeeld, op de wijze als neergelegd in het door hen beiden op 9 januari 2014 ondertekende echtscheidingsconvenant, partijen te veroordelen uitvoering te geven aan de inhoud van het echtscheidingsconvenant en te bepalen dat de inhoud van dat convenant in de te geven beschikking als opgenomen dient te worden beschouwd, onder verwijzing naar en met aanhechting van een gewaarmerkte kopie van dat convenant aan de te geven beschikking;
IV. kosten rechtens.
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
4.2
Beide partijen stellen zich in hoger beroep op het standpunt dat zij op 29 december 1987 in Thailand met elkaar in het huwelijk zijn getreden en dat de door hen in de procedure voor de rechtbank genoemde huwelijksdatum 28 februari 1988 op een vergissing berust. Naar de man in hoger beroep heeft aangevoerd en de vrouw als juist heeft erkend, heeft op 28 februari 1988 de viering en inzegening conform de Thaise tradities plaatsgevonden maar is de formele en correcte datum van huwelijkssluiting 29 december 1987. Beide partijen gaan er in hoger beroep van uit dat zij op laatstvermelde datum in Thailand een rechtsgeldig huwelijk hebben gesloten en dat zij daarom alsnog dienen te worden ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
4.3
Volgens artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van het land van huwelijksvoltrekking rechtsgeldig is, in Nederland als zodanig erkend (tenzij de erkenning kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde, zo volgt uit artikel 10:32 BW). Ingevolge lid 4 van artikel 10:31 BW wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. De hier bedoelde huwelijksverklaring omvat elk stuk dat door een in het land van huwelijksvoltrekking bevoegde autoriteit is afgegeven om tot bewijs van het bestaan van een huwelijk te dienen.
4.4
De door de man overgelegde stukken, waaronder een afschrift van een gelegaliseerde “Letter of Certification” van het District Office van Kaeng Khoi (Saraburi, Thailand) gedateerd 6 maart 2012, en van het “Certificate of Marriage”, rechtvaardigen de conclusie dat partijen op 29 december 1987 in Thailand een huwelijk hebben gesloten dat naar Thais recht geldig is. In hoger beroep is voldoende toegelicht waarom partijen in eerste aanleg nog van een andere huwelijksdatum zijn uitgegaan. Erkenning van dit op 29 december 1987 in Thailand gesloten huwelijk levert geen strijd met de Nederlandse openbare orde op.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tussen partijen op 29 december 1987 in Thailand een huwelijk is gesloten dat in Nederland voor erkenning in aanmerking komt. Derhalve zijn partijen ontvankelijk in hun verzoeken tot echtscheiding.
4.6
Ingevolge artikel 3 lid 1, aanhef en sub a, van de hier toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken tot echtscheiding, omdat de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.7
Op de echtscheidingsverzoeken is ingevolge artikel 10:56 BW het Nederlandse recht toepasselijk. Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de echtscheidingsverzoeken toewijsbaar zijn.
4.8
Gelet op het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna vermeld. Het hof zal gewaarmerkte fotokopieën van het door partijen ondertekende ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant aan deze beschikking hechten.
4.9
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu de procedure het huwelijk van partijen betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, van
22 februari 2013 en opnieuw beschikkende:
spreekt uit de echtscheiding tussen de met elkaar op 29 december 1987 in Thailand gehuwde partijen;
bepaalt dat tussen partijen het ouderschapsplan zal gelden dat door de vrouw is ondertekend op 13 april 2012 en dat door de man is ondertekend op 14 mei 2012, onder verwijzing naar en met aanhechting van een gewaarmerkte kopie van dat ouderschapsplan aan deze beschikking, en bepaalt dat de inhoud van dat ouderschapsplan als in deze beschikking opgenomen moet worden beschouwd;
bepaalt dat partijen de huwelijksgemeenschap hebben verdeeld, op de wijze als neergelegd in het door hen beiden op 9 januari 2014 ondertekende echtscheidingsconvenant, aan de inhoud van welk convenant partijen uitvoering dienen te geven en bepaalt dat de inhoud van dat convenant als in deze beschikking opgenomen dient te worden beschouwd, onder verwijzing naar en met aanhechting van een gewaarmerkte kopie van dat convenant aan deze beschikking;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, H.L. van der Beek en
J.P. Balkema, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. J.H. Lieber en op 6 februari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.