ECLI:NL:GHARL:2014:8179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
200.144.256-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdzorg voor verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.P.A. Kint, had de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening betwist. Het hof had eerder op 15 mei 2014 een tussenbeschikking gegeven, waarin het de raadsman van de verzoeker de gelegenheid bood om aanvullende voorwaarden te stellen voor de schorsing van de bewaring van de verzoeker.

De zaak kwam aan de orde omdat de periode waarvoor de machtiging was verleend op 16 september 2014 was verstreken. Het hof oordeelde dat de verzoeker, ondanks het verstrijken van deze periode, een rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen. Het hof bleef bij de overwegingen uit de tussenbeschikking en concludeerde dat de stichting, die verantwoordelijk was voor de zorg van de verzoeker, niet had voldaan aan de voorwaarden die waren gesteld in de tussenbeschikking. De stichting had geen school voor de verzoeker kunnen vinden en had geen plan opgesteld voor zijn terugkeer naar de pleegmoeder.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de verzoeker onvindbaar was, een machtiging tot plaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening noodzakelijk was. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verzoeker was geplaatst in een gesloten jeugdzorgvoorziening, en wees het meer of anders verzochte af. Deze beslissing werd genomen in het belang van de verzoeker, die ondanks eerdere inspanningen niet in staat was gebleken om de zorg te ontvangen die hij nodig had.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.256/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/363746 JL RK 14-169)
beschikking van de familiekamer van 23 oktober 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. R.P.A. Kint, kantoorhoudend te Almere,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het hof heeft op 15 mei 2014 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Na de tussenbeschikking zijn bij de griffie binnengekomen:
- een brief met bijlagen van 4 juni 2014 van mr. Kint;
- een brief met bijlagen van 12 juni 2014 van de stichting;
- een brief met bijlagen van 15 september 2014 van de stichting;
- een journaalbericht met bijlage van 16 september 2014 van mr. Kint.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Op 16 september 2014 is de periode verstreken waarvoor in de bestreden beschikking machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verleend. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft [verzoeker] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 16 maart 2014 tot 16 september 2014 te laten toetsen en behoort aan hem niet het procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking.
2.3
Zoals het hof in die beschikking heeft overwogen, is de bewaring van [verzoeker] - die bij beslissing van 17 januari 2014 van de rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland is bevolen - op verzoek van zijn raadsman onder een aantal voorwaarden geschorst.
2.4
In de tussenbeschikking heeft het hof de raadsman van [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om de schorsingsvoorwaarden te laten aanvullen met jeugdreclasseringstoezicht en het hof daarover stukken te verstrekken. Van de stichting werd verwacht dat zij een plek op een school voor [verzoeker] zouden zoeken en dat zij zijn schoolgang opstarten, dat zij een plan opstellen op welke tijden [verzoeker] thuis en op school is en dat zij een hulpverleningstraject voor [verzoeker] en pleegmoeder opstarten in de thuissituatie in het geval de plaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening wordt beëindigd. Het hof heeft overwogen dat het voornemens is de machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening te beëindigen, indien aan alle voornoemde voorwaarden is voldaan. Het hof heeft benadrukt dat de bestreden beschikking tot die tijd doorloopt en dat het hof voornemens is de bestreden beschikking te bekrachtigen, indien een dergelijk plan niet wordt opgezet.
2.5
Bij brief van 15 september 2014 heeft de stichting het hof bericht dat zij er niet in zijn geslaagd om een school voor [verzoeker] te vinden. Tevens heeft de stichting aangegeven dat het opstellen van een plan om hem bij de pleegmoeder te kunnen laten wonen niet aan de orde is. Na de tussenbeschikking van het hof is [verzoeker] opnieuw gestart bij [X]. Hij heeft een plan voor de toekomst gemaakt, waarin hij heeft aangegeven dat hij zijn traject binnen de gesloten jeugdzorg wil vervolgen en kamertraining wil ontvangen om zelfstandig te worden en te gaan wonen, aldus de stichting. Omdat het erop leek dat hij hiermee serieus aan de slag wilde gaan, is dit binnen de behandeling bij [X] ingezet en heeft hij, na een goede start, meer vrijheid gekregen om met meer zelfstandigheid te kunnen oefenen. Hoewel het traject in eerste instantie goed leek te gaan, is [verzoeker] op 12 augustus 2014 zonder aanwijsbare reden weggelopen van [X] en op 27 augustus 2014 aldaar uitgeschreven. Tot op heden is [verzoeker], aldus de stichting, onvindbaar. De stichting is van mening dat verblijf in een voorziening voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is, omdat [verzoeker] heeft laten zien dat hij zich ondanks de inzet van therapie, aandacht, toezicht en diverse gesprekken zal onttrekken aan of dat hij desondanks zal worden onttrokken aan de zorg die hij nodig heeft.
2.6
Bij journaalbericht van 16 september 2014 heeft de raadsman van [verzoeker] laten weten dat het niet is gelukt om [verzoeker] - middels het aanvullen van de schorsingsvoorwaarden - aan het reclasseringstoezicht te laten onderwerpen. Volgens zijn raadsman is [verzoeker] sinds enige tijd onbereikbaar en is hij niet meer aanwezig in de instelling [X].
2.7
Nu gebleken is dat niet aan de door het hof genoemde voorwaarden is voldaan, is het hof van oordeel - zoals het hof voor die situatie in de tussenbeschikking heeft overwogen en mede gelet op hetgeen zich nadien heeft voorgedaan - dat een machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening noodzakelijk is. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bekrachtigen.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. G.M. van der Meer en
mr. P.J. Landman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 oktober 2014 in het bijzijn van de griffier.