ECLI:NL:GHARL:2014:8047
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- L.M. Croes
- C.G. ter Veer
- A.E. Veerman
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen Belgische en Nederlandse partijen met betrekking tot prospectusaansprakelijkheid
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een geschil tussen BNP Paribas Fortis, een Belgische naamloze vennootschap, en de Stichting Investor Claims Against Fortis, gevestigd in Amsterdam. De stichting had in eerste aanleg de Belgische vennootschappen Ageas N.V. en Ageas SA/NV gedagvaard, evenals BNP, en vorderde een verklaring voor recht over de onrechtmatigheid van het handelen van Fortis jegens beleggers. BNP voerde aan dat zij niet bevoegd was gedagvaard te worden in Nederland, omdat zij in België is gevestigd. De rechtbank Utrecht had echter geoordeeld dat zij bevoegd was op basis van de EEX-Verordening, die bepaalt dat een verweerder kan worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonachtig is, met uitzondering van bepaalde gevallen.
Het hof bevestigde de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en oordeelde dat er sprake was van een nauwe band tussen de vorderingen tegen de verschillende verweerders, wat een gelijktijdige behandeling rechtvaardigde. Het hof benadrukte dat de rechtsmacht in dit geval geregeld is in de EEX-Verordening, die van toepassing is omdat Nederland en België beide lidstaten van de Europese Unie zijn. Het hof concludeerde dat de kans op onverenigbare beslissingen bestond indien de zaken tegen de verschillende verweerders door rechters uit verschillende lidstaten zouden worden beoordeeld, en dat dit risico moest worden vermeden.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Utrecht en verklaarde BNP niet-ontvankelijk in haar nieuwe incidenten. Tevens werd tussentijds cassatieberoep open gesteld, zodat de principiële kwestie van de rechtsmacht eerder aan de cassatierechter kon worden voorgelegd. BNP werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de stichting werden vastgesteld op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat.