Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Rabobank
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord door [appellante]. Het hof behandelt de zaak na een eerdere afwijzing door de rechtbank Overijssel op 15 september 2014. De rechtbank had het verzoek van [appellante] afgewezen op grond van het feit dat de Rabobank, als preferente schuldeiser, in redelijkheid had kunnen weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord, gezien haar grote belang in de totale schuldenlast en het geringe uitkeringspercentage.
In hoger beroep heeft [appellante] verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de Rabobank te dwingen in te stemmen met de schuldregeling. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 8 oktober 2014, waarbij [appellante] aanwezig was met haar advocaat, terwijl de Rabobank niet verscheen.
Het hof overweegt dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat om zijn medewerking aan een schuldregeling te weigeren. Het hof concludeert dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de Rabobank in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. De Rabobank vertegenwoordigt bijna 85% van de totale schuldenlast van [appellante] en krijgt slechts 1,40% van haar vordering uitgekeerd bij instemming met de schuldregeling. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Rabobank in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen.
Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij het verzoek van [appellante] tot vaststelling van het dwangakkoord is afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om voldoende bewijs te leveren dat een schuldeiser niet in redelijkheid kan weigeren in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.