ECLI:NL:GHARL:2014:7976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
200.141.061-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en mentorschap in hoger beroep met betrekking tot de zorg voor een geestelijk en lichamelijk kwetsbare betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij een mentorschap en bewind zijn ingesteld voor een 88-jarige vrouw, hierna aangeduid als betrokkene. De verzoeker, haar zoon, is in hoger beroep gekomen van deze beschikkingen, waarin [belanghebbende 7] als mentor en [belanghebbende 8] als bewindvoerder zijn benoemd. De verzoeker stelt dat zijn moeder in staat is haar eigen belangen te behartigen en verzoekt het hof om het mentorschap en bewind op te heffen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juli 2014, waarbij de verzoeker en enkele andere belanghebbenden aanwezig waren. De mentor en bewindvoerder hebben de noodzaak van het mentorschap en bewind onderbouwd met een neuropsychologisch onderzoek waaruit blijkt dat betrokkene lijdt aan Alzheimer in een gevorderd stadium, wat haar cognitieve functies ernstig aantast. De kinderen van betrokkene hebben ook hun zorgen geuit over de zorg die zij ontvangt en de rol van de verzoeker als mantelzorger.

Het hof heeft de argumenten van de verzoeker en de belangen van betrokkene zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er voldoende grond is voor het instellen van een bewind en mentorschap, gezien de geestelijke toestand van betrokkene. De huidige mentor en bewindvoerder blijven in functie, omdat er geen gegronde redenen zijn om hen te vervangen. Het hof benadrukt het belang van een onafhankelijke en professionele benadering in deze situatie, gezien de verstoorde familieverhoudingen. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.061/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2226208 EKVERZ13-10570, 13-10571)
beschikking van de familiekamer van 14 oktober 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. Y. Kikkert, kantoorhoudend te Assen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: betrokkene of moeder

2.[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 2],

3.[belanghebbende 3],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 3],

4.[belanghebbende 4],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 4],

5.[belanghebbende 5],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 5].

6.[belanghebbende 6],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 6],

7.[belanghebbende 7],

verbonden aan [belanghebbende 8],
gevestigd te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de mentor,

8.[belanghebbende 8],

gevestigd te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter, locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers waarbij [belanghebbende 7] tot mentor en de [belanghebbende 8] tot bewindvoerder zijn benoemd over [belanghebbende 1].

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 januari 2014, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikkingen. Hij verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en het mentorschap en bewind op te heffen althans een zodanige andere beslissing ten aanzien van de persoon van de bewindvoerder en de mentor te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
2.2
Het hof heeft op 20 maart 2014 een brief ontvangen van [belanghebbende 7] mede namens [belanghebbende 8] waarin deze in zijn hoedanigheid van mentor en namens de bewindvoerder reageert op het beroepschrift.
2.3
Ter griffie van het hof zijn verder binnengekomen:
- de stukken van eerste aanleg;
- een journaalbericht van 3 februari 2014 van mr. Kikkert met als bijlage een afschrift van de verleende toevoeging;
- en een brief van [belanghebbende 6] van 23 juni 2014 met de mededeling dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2014 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. [belanghebbende 2], [belanghebbende 3] en [belanghebbende 5] zijn in persoon verschenen. [belanghebbende 4] en [belanghebbende 6] alsmede de moeder zijn, hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling, niet ter zitting verschenen. Als mentor en namens de bewindvoerder is [belanghebbende 7] verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling heeft het hof, zonder de voorgeschreven tussenkomst van een advocaat, van [verzoeker] een brief van 11 september 2014 ontvangen. Deze brief is aan hem retour gezonden met de mededeling dat het hof slechts rekening kan houden met stukken die door een advocaat worden ingediend en daarbij is hem het advies gegeven om te overleggen met een advocaat over de mogelijkheid om nog stukken in te dienen. Vervolgens heeft het hof een journaalbericht ontvangen van mr. Kikkert van 18 september 2014 met als bijlage genoemde brief van [verzoeker]. Gelet op de eisen van een goede procesorde heeft het hof geen kennisgenomen van de inhoud van deze brief nu deze na de mondelinge behandeling is ontvangen en voor de toezending daarvan geen toestemming is gegeven.

3.De vaststaande feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1926 in de gemeente [gemeente]. Zij is de moeder van appellant en de onder 1 tot en met 6 genoemde belanghebbenden.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 31 juli 2013, hebben twee van haar dochters, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van betrokkene en verzocht de goederen van betrokkene onder bewind te stellen.
3.3
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter het mentorschap ingesteld met benoeming van [belanghebbende 7] tot mentor en zijn de goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld met benoeming van [belanghebbende 8] tot bewindvoerder.
3.4
[verzoeker] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Ingevolge artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
4.2
Op grond van 1:435 lid 3 en artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder en de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Als de rechthebbende zelf geen uitdrukkelijke voorkeur heeft of als de rechter die voorkeur niet volgt, wordt bij voorkeur een van de in lid 4 genoemde personen benoemd: de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel en bij gebreke daarvan een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters. Verder geeft de wet in lid 5 van artikel 1:452 BW aan dat het de voorkeur verdient om de taak van bewindvoerder en de mentor zoveel mogelijk in één hand te leggen
4.3
In dit hoger beroep is aan de orde of er voldoende grond is voor het instellen van een bewind en het uitspreken van een mentorschap en, bij een bevestigend antwoord, de vraag wie tot bewindvoerder en mentor moet worden benoemd.
4.4
[verzoeker] heeft het volgende aangevoerd: Betrokkene zou nog prima in staat zijn haar vermogensrechtelijke en haar niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen, zodat het instellen van een mentorschap en bewind niet nodig is. Hij betoogt verder dat zo nodig een andere persoon -te weten [X], ouderling van de kerkgemeenschap- tot mentor respectievelijk bewindvoerder benoemd moet worden. Hij stelt daartoe dat overleg en samenwerking met de huidige mentor en bewindvoerder niet mogelijk is en dat zij op de hand van de aanwezige zusters zijn. Hij stelt dat hij een andere visie heeft op de zorg voor moeder die bij herhaling heeft aangegeven dat zij thuis wil blijven wonen, en hij benadrukt dat de kinderen haar op dat punt ook toezeggingen hebben gedaan. Hij meent verder dat op alle fronten voorbij wordt gegaan aan de zorg die hij zijn moeder de afgelopen jaren als mantelzorger heeft gegeven.
4.5
De mentor en bewindvoerder achten het ingestelde bewind en mentorschap noodzakelijk. Zij wijzen er op dat betrokkene een neuropsychologisch onderzoek heeft ondergaan en dat daaruit blijkt dat zij ten gevolge van Alzheimer, in een gevorderd stadium, forse cognitieve functiestoornissen heeft. Met name de problemen met het geheugen en de taal worden in de praktijk ook herkend door de zorgconsulent aan wie een deel van de uitvoering van het mentorschap is gedelegeerd. [belanghebbende 7] heeft er op gewezen dat binnen de familie van de rechthebbende sprake is van een hevig conflict, met name over de zorg die rechthebbende krijgt en zou moeten krijgen, waardoor samenwerking tussen de kinderen en het maken van gezamenlijke beslissingen niet mogelijk zijn. De mentor en bewindvoerder achten het aangewezen dat een onafhankelijk persoon de belangen van de moeder behartigt.
4.6
Dochters [belanghebbende 2], [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] hebben ter zitting de omvang en de kwaliteit van de mantelzorg door [verzoeker] ter discussie gesteld. Zij geven aan dat moeder op een gegeven moment, zowel door haar lichamelijke als haar geestelijke beperkingen, meer zorg nodig had dan zij kreeg en haar redelijkerwijs ook door de kinderen kon worden geboden. Er is mede op verzoek van [verzoeker] thuiszorg geregeld, maar hij heeft de medewerkers met regelmaat voor een gesloten deur laten staan. Ook andere afspraken met artsen en behandelaars zijn bij herhaling door hem afgebeld waardoor moeder de juiste zorg is onthouden. Zij menen dat [verzoeker] in alles zijn eigen weg gaat en wil gaan, maar dat hij daarbij de belangen van moeder uit het oog verliest. Ondanks alle pogingen van de zorgconsulent, die uitvoering geeft aan het mentorschap, weigert hij in overleg te gaan. De dochters menen ook dat [verzoeker] bij het beheer van de financiën van moeder steken heeft laten vallen door haar spaargeld niet op een afzonderlijke rekening te zetten en op haar kosten te bellen.
4.7
[verzoeker] heeft daarnaast geklaagd over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking -in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor- en over de onvoldoende motivering van de beslissing. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat hij geen kopie van het volledige verzoekschrift toegezonden heeft gekregen hoewel hij al meerdere jaren mantelzorger is van betrokkene en dat de kantonrechter geen rekening heeft gehouden met de inhoud van zijn brieven van 1 en 7 oktober 2013 althans dat daarvan niet blijkt uit de beschikking.
Beoordeling van het geschil
4.8
Ten aanzien van de klacht van [verzoeker] over de wijze van totstandkoming van de beschikkingen overweegt het hof het volgende: Daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikkingen zou hebben gehandeld in strijd met voornoemde beginselen, heeft [verzoeker] geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, hij heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikkingen van 28 oktober 2013 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
4.9
Ten aanzien van de vraag of bewind en mentorschap in stand moeten blijven is het volgende van belang: Door de bewindvoerder en mentor is een (specialisten)brief van een neuroloog (gericht aan de huisarts van betrokkene) overgelegd gedateerd 31 juli 2013 inhoudende dat uit een neuropsychologisch onderzoek van betrokkene is gebleken dat zij forse cognitieve functiestoornissen heeft op meerdere domeinen, betreffende zowel het geheugen, als taal en in de executieve functies. Deze specialist concludeert op basis van de uitkomsten van het onderzoek dat sprake is van Alzheimer in een gevorderd stadium. Deze functiestoornissen worden in de praktijk herkend door de zorgconsulent aan wie een deel van de uitvoering van het mentorschap gedelegeerd is: de moeder heeft problemen met haar (korte termijn) geheugen en heeft moeite om iets duidelijk te maken of te begrijpen. Ter zitting is verder naar voren gekomen dat ook de kinderen de beperkingen van de betrokkene onderkennen. Uit hun uitlatingen is gebleken dat de moeder op dit moment permanente zorg en toezicht nodig heeft, ook waar het haar primaire behoeften zoals eten en drinken betreft omdat zij als het ware 'vergeet' te eten en drinken tot zich te nemen wanneer haar dat niet actief wordt aangeboden. De kinderen hebben, met tussenkomst van de wijkagent, inmiddels een regeling getroffen waardoor er dag en nacht iemand bij haar is.
4.1
In het licht van vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende vast staat dat de moeder als gevolg van haar geestelijke toestand duurzaam niet in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Dit betekent dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat er grond is voor het instellen van een bewind over de goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan haar en een mentorschap over haar.
4.11
Wat betreft de persoon van de bewindvoerder en mentor heeft het hof geen aanleiding gezien om een andere persoon of organisatie te benoemen dan de kantonrechter heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de huidige bewindvoerder en mentor hun taken als bewindvoerder en mentor niet naar behoren uitoefenen. [verzoeker] heeft wel geklaagd over de beslissing van de mentor om het bezoeken van de dagopvang door rechthebbende uit te breiden van twee naar vier dagen. De kern van zijn bezwaar is echter meer gelegen in het feit dat daarmee is voorbijgegaan aan de afspraak dat tot na het hoger beroep in de zorg ten aanzien van rechthebbende niets zou veranderen dan dat deze beslissing in zijn ogen strijdig is met de belangen van de moeder. De dochters hebben verder bevestigd dat de moeder baat heeft bij deze dagopvang waar dagstructuur, sociale contacten en activiteiten onder begeleiding worden geboden, en ook [verzoeker] heeft in eerste instantie erkend dat het in de huidige situatie goed met de rechthebbende gaat. Wel heeft hij in tweede instantie zijn zorgen uitgesproken over de recente vermoeidheid van de rechthebbende na het thuiskomen van de dagopvang, maar het hof heeft geen aanleiding te vrezen dat de mentor daarvoor onvoldoende oog zal hebben.
4.12
Met betrekking tot de persoon van de bewindvoerder en mentor heeft het hof ook in ogenschouw genomen dat [verzoeker] [X], ouderling van de kerkgemeenschap, heeft voorgedragen als bewindvoerder en mentor. [X] heeft echter aangegeven deze taken alleen op zich te willen nemen wanneer de hele familie achter zijn benoeming tot bewindvoerder en mentor staat, hetgeen niet het geval is. Verder staat de huidige verstoorde verstandhouding tussen de zoon en de dochters naar het oordeel van het hof ook in de weg aan de benoeming van een van de kinderen tot bewindvoerder en/of mentor, hoe zeer het ook gezien de specifieke taak van een mentor van praktisch belang is dat tot mentor wordt benoemd een persoon die uit de familiekring komt en aldus dicht bij de betrokkene staat. Het hof acht het risico reëel dat er binnen de familie bij benoeming van een persoon uit die familiekring voortdurend gestreden zal worden over (zorg)beslissingen betreffende de moeder die door haar leeftijd en haar geestelijke toestand kwetsbaar is en de nodige zorg behoeft. Dit betekent ook dat [verzoeker], ook als hij -als min of meer inwonend bij de moeder- praktisch gezien aangemerkt zou kunnen worden als andere levensgezel zoals bedoeld in artikel 1:435 lid 4 en artikel 1:452 lid 4 BW, niet tot bewindvoerder en/of mentor benoemd dient te worden. Gelet op de verstoorde familieverhoudingen acht het hof het aangewezen om de financiële en immateriële belangen van de betrokkene te laten behartigen door een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor, niet zijnde een familielid.
4.13
Het hof beseft dat de familieverhoudingen verstoord zijn maar dringt er bij partijen op aan het belang van hun moeder, ingegeven door haar huidige lichamelijke en geestelijke toestand, voor ogen te houden. Op ieder van de kinderen rust de inspanningsverplichting om, te komen tot een werkbare situatie zowel onderling als met de mentor en de bewindvoerder.
4.14
Het Hof acht het niet aangewezen om de moeder te horen. Uitgangspunt is dat bij maatregelen als het instellen van een bewind en mentorschap de rechthebbende c.q. betrokkene wordt gehoord omdat dergelijke beslissingen een verstrekkend karakter hebben en haar belangen rechtstreeks raken. Verder geldt dat bij de benoeming van de persoon van de bewindvoerder of mentor in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende c.q. betrokkene wordt gevolgd welke voorkeur deze dan ook kenbaar zal dienen te maken.
4.15
De kantonrechter heeft echter zonder nadere overweging afgezien van het horen van de moeder. Het hof heeft gezien voornoemd uitgangspunt uitdrukkelijk in ogenschouw genomen of de moeder, die ondanks behoorlijke oproeping niet ter zitting is verschenen, alsnog gehoord zou moeten worden door een raadsheer-commissaris in haar vertrouwde omgeving.
4.16
De waarnemend neuroloog heeft, zo blijkt uit de hiervoor genoemde brief, op grond van de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek van betrokkene de diagnose alzheimer in gevorderd stadium gesteld. Ter zitting is verder aan de orde gekomen dat de daarmee gepaard gaande functiestoornissen in de praktijk niet alleen worden herkend door de zorgconsulent aan wie een deel van de uitvoering van het mentorschap gedelegeerd is maar ook door de kinderen van betrokkene zelf. Het hof acht hiermee afdoende vaststaan dat een gesprek met de moeder over de voorliggende vragen voor haar onnodig belastend zal zijn en geen toegevoegde waarde zal hebben omdat zij onvoldoende in staat is haar mening omtrent de in hoger beroep voorliggende vragen te verwoorden. Ook het hof heeft daarom besloten om haar daarover niet te horen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen
bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. W. Foppen en mr. E.M. Kostense, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 oktober 2014.