In deze zaak gaat het om een verzoek tot beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, die sinds 16 mei 2012 onder toezicht staan van Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 24 maart 2014 een verzoekschrift ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen te beëindigen. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft dit verzoek op 7 mei 2014 afgewezen, waarna de moeder in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere thuissituatie van de kinderen, die gekenmerkt werd door huiselijk geweld en alcoholproblematiek bij de vader. De moeder heeft in het verleden moeite gehad met het begrenzen van de kinderen en heeft hen zelfs geslagen. De kinderen zijn uit huis geplaatst en verblijven in een pleeggezin, waar zij de nodige zorg en structuur ontvangen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat de moeder, ondanks haar nieuwe huisvesting, niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder heeft gediagnosticeerd PDD-NOS en een verstandelijke beperking, wat haar opvoedingsvaardigheden negatief beïnvloedt. Het hof concludeert dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen in het geding zijn en dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk blijft.
Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarmee het verzoek van de moeder tot beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen.