In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een tandartsenpraktijk, vertegenwoordigd door [appellante] B.V., en de aannemer [geïntimeerde]. De kern van het geschil betreft een vaststellingsovereenkomst die op 6 december 2007 werd gesloten, waarin partijen afspraken maakten over de verdeling van kosten en schade die voortvloeiden uit wanprestatie van de architect die betrokken was bij de bouw van de tandartsenpraktijk. Het hof heeft de feiten uit een eerder tussenarrest van 10 september 2013 overgenomen en de verdere procedure in hoger beroep besproken, waarbij het hof de relevante processtukken en eerdere uitspraken in acht nam.
De appellante vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van [geïntimeerde] ter hoogte van € 12.905,26 voor kosten van haar advocaat en € 6.445,33 voor kosten in de arbitrageprocedure tegen de architect. De kantonrechter wees deze vorderingen af, met de overweging dat de arbitrageprocedure niet onder de vaststellingsovereenkomst viel en dat de handelwijze van [appellante] niet in overeenstemming was met de gemaakte afspraken. Dit leidde tot de grieven van [appellante] in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat de kosten van de arbitrageprocedure wel degelijk onder de overeenkomst vielen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de vaststellingsovereenkomst, waarin partijen gezamenlijk schade op de architect wilden verhalen, van toepassing was. Het hof heeft [appellante] toegelaten tot bewijsvoering om aan te tonen dat de kosten van de arbitrageprocedure onder de overeenkomst vielen. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere beoordeling van de zaak wordt aangehouden, terwijl [appellante] de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren ter ondersteuning van haar vorderingen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de noodzaak om deze afspraken in juridische procedures goed te onderbouwen.