ECLI:NL:GHARL:2014:7855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
200.092.854-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van assurantietussenpersoon bij verzekeringsovereenkomst en bewijsvoering door opdrachtgever

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2014, gaat het om een hoger beroep van Melkexpress Internationaal B.V. tegen ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft de vraag of Melkexpress heeft bewezen dat zij bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst duidelijk heeft gecommuniceerd dat zij voor alle denkbare risico's verzekerd wilde zijn. Het hof oordeelt dat Melkexpress in haar bewijsvoering is geslaagd. Tijdens getuigenverhoren zijn verklaringen afgelegd door vier getuigen, waaronder bestuurders van Melkexpress, die bevestigen dat er tijdens besprekingen met ABN AMRO is gesproken over de wens om goed verzekerd te zijn, ongeacht de kosten. Het hof stelt vast dat de assurantietussenpersoon niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot verwacht mag worden. Dit leidt tot de conclusie dat er geen rechtsbijstandsverzekering tot stand is gekomen die voldeed aan de wensen van Melkexpress. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad en veroordeelt ABN AMRO tot schadevergoeding aan Melkexpress, nader op te maken bij staat. Tevens wordt ABN AMRO veroordeeld tot betaling van de kosten van beide procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.092.854/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 170565 / HA ZA 10-554)
arrest van de tweede kamer van 14 oktober 2014
in de zaak van
Melkexpress Internationaal B.V.,
gevestigd te Tubbergen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Melkexpress,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
ABN AMRO,
advocaat: mr. P. Oskam, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 december 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 27 maart 2004 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen, ABN AMRO met een productie.
1.3
Vervolgens heeft ABN AMRO de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of Melkexpress erin is geslaagd te bewijzen dat zij bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst in niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen met ABN AMRO heeft gecommuniceerd dat zij voor alle denkbare (bedrijfs)risico’s verzekerd wenste te zijn, althans dat zij behoefte had aan een aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering met de meest ruimte dekking. Daartoe heeft Melkexpress vier getuigen doen horen, te weten een van haar bestuurders [getuige 1], haar voormalige bestuurders [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 4], echtgenote van [getuige 3].
2.2
[getuige 1] heeft zakelijk weergegeven verklaard dat er drie besprekingen zijn geweest die betrekking hadden op een bij ABN AMRO af te sluiten verzekeringsovereenkomst, dat er bij het eerste gesprek ‘twee mensen van de ABN AMRO’ aanwezig waren (van wie hij geen namen meer wist), dat bij de twee overige besprekingen [A] van ABN AMRO aanwezig was, en dat tijdens die besprekingen is gezegd dat er niet wordt gekeken naar de omvang van de premie, maar dat 'we (…) goed en voor alles verzekerd’ willen zijn. Volgens [getuige 1] is er bij al die gesprekken ‘bij [A] goed ingehamerd dat we goed verzekerd wilden zijn’, in welk verband er volgens [getuige 1] aan de hand van voorbeelden uit de praktijk is besproken wat er zo allemaal kon gebeuren. [A] zou het, aldus [getuige 1], gaan uitzoeken.
2.3
Het hof stelt voorop dat de verklaring van bestuurder [getuige 1] een partijgetuigenverklaring is die is onderworpen aan de beperkte bewijskracht van
artikel 164 lid 2 Rv. Het komt er bij de beoordeling van die verklaring op aan of er zoveel aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
2.4
De verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en de echtgenote van [getuige 3] sluiten in zoverre bij de verklaring van [getuige 1] aan, dat ook zij spreken van een of meer gesprekken in aanwezigheid van [A] van ABN AMRO, zij het dat [getuige 1] verklaart over drie gesprekken, waarvan in ieder geval een gesprek in aanwezigheid van [A], terwijl [getuige 3] verklaart over twee gesprekken in aanwezigheid van [A]. De echtgenote van [getuige 3] verklaart aanwezig te zijn geweest bij een gesprek – bij haar thuis aan de keukentafel – waarbij ook [A] aanwezig was. Ook inhoudelijk stemmen de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en zijn echtgenote in grote lijnen overeen met de verklaring van [getuige 1]. Volgens [getuige 2] ging het gesprek in aanwezigheid van [A] ‘over het feit dat we goed verzekerd wilden zijn, ongeacht de kosten’ en dat ‘we’ geen enkel risico wilden lopen. [A], aldus [getuige 2], ‘zou het nakijken’. Volgens [getuige 3] is 'specifiek aangegeven dat wij goed en zo uitgebreid mogelijk verzekerd wilden zijn’ en is dat op deze wijze aan [A] meegedeeld.
De achterliggende reden was volgens [getuige 3] dat ‘zij gewaarschuwd of geadviseerd’ waren ‘door collega’s wat er allemaal zou kunnen gebeuren’ en is dat ook zo aan [A] overgebracht. Daarbij zijn volgens [getuige 3] ook verschillende voorbeelden genoemd, zoals ‘omvallende tankwagens, bedorven melk, wanbetalers en discussies over te laat geleverde melk.’ [A] moest, volgens [getuige 3], ‘nog wel terug om een en ander uit te zoeken en te overleggen met de verzekeringsmaatschappij’. Volgens de echtgenote van [getuige 3] waren ‘wij er door leden van een Duitse leveranciersvereniging op geattendeerd dat we er voor moesten zorgen dat we goed verzekerd moesten zijn’ en is dat in het gesprek met [A] bij haar thuis ook ter sprake gebracht. Er is in dat gesprek, volgens de echtgenote van [getuige 3], ‘aangegeven dat we dekking wilden voor vooral aansprakelijkheid en daarnaast is er stilgestaan bij een verzekering voor rechtsbijstand’. Daarbij is volgens haar ook gesproken over potentiële risico’s: het transport, de uitbetaling van melk en eventuele kwaliteitsproblemen, en gaf [A] aan ‘dat hij nader onderzoek moest doen en zou kijken of hij daarvoor een passende verzekering zou kunnen aanbieden’.
2.5
Naar het oordeel van het hof bevestigen deze verklaringen genoegzaam dat tijdens een of meer besprekingen met (in ieder geval) wijlen [A] van ABN AMRO is gesproken over de wens van (de bestuurders van) Melkexpress om ‘voor alles’, ‘zo uitgebreid mogelijk’ (‘geen enkel risico’) verzekerd te zijn ongeacht de premiekosten, in het bijzonder voor ‘aansprakelijkheid’ en ‘voor rechtsbijstand’. De concrete voorbeelden die daarbij volgens de verklaringen zijn genoemd, betreffen risico’s die zowel duiden op de wens van Melkexpress te zijn verzekerd tegen alle mogelijke aansprakelijkheidsrisico’s als op de wens te zijn verzekerd tegen kosten van rechtsbijstand (‘eisen gesteld aan de kwaliteit en de borging’ van melk, ‘ook wat betreft het transport’ ‘risico’s waarvoor wij zelf kunnen worden aangesproken’, ‘omvallende tankwagens, bedorven melk, wanbetalers en discussies over te laat geleverde melk’). Gelet daarop verwerpt het hof als een te beperkte lezing van de afgelegde getuigenverklaringen het standpunt van ABN AMRO dat, zelfs indien en voor zover Melkexpress in niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen aan ABN AMRO zou hebben aangegeven dat zij voor alle denkbare risico’s verzekerd wenste te zijn, deze wens is geuit in het kader van de totstandkoming van de aansprakelijkheidsverzekering en niet tevens in het kader van de totstandkoming van de rechtsbijstandverzekering.
2.6
Het voorgaande is ook in overeenstemming met de tekst van de door ABN AMRO aan Melkexpress gerichte, maar niet ontvangen brief (tussenarrest rov. 5.7-5.8) van
5 oktober 2007. De omstandigheid dat ABN AMRO in die brief Melkexpress uitdrukkelijk erop heeft willen attenderen dat de verzekeraar ‘in verband met uw activiteiten
alleenModule B Bedrijfsvoering & Incasso heeft aangeboden’ (
cursief hof) duidt er naar ’s hofs oordeel op dat ABN AMRO ermee bekend was dat Melkexpress een Rechtsbijstandverzekering wenste die meer omvatte dan
alleenModule B Bedrijfsvoering & Incasso. Althans valt zonder nadere toelichting - die niet is gegeven - deze mededeling van ABN AMRO niet goed in andere zin te begrijpen.
2.7
De conclusie moet zijn dat Melkexpress geslaagd kan worden geacht in het op haar rustende bewijs. Daarmee is gegeven dat geen rechtsbijstandsverzekering is tot stand gekomen overeenkomstig de wensen van Melkexpress. Het hof acht, anders dan ABN AMRO, de omstandigheid dat de getuigen zich details van (de) met [A] gevoerde gesprekken niet herinneren niet in de weg staan aan de betrouwbaarheid van hun – in hoofdlijnen – consistente verklaringen, die bovendien in overeenstemming zijn met de mededeling in de niet ontvangen brief van ABN AMRO van 5 oktober 2007.
2.8
Gelet daarop en in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat de brief van ABN AMRO van 5 oktober 2007 tijdig aan Melkexpress is verzonden en correct aan haar is aangeboden, staat in deze procedure vast dat ABN AMRO heeft nagelaten Melkexpress op toereikende wijze te waarschuwen voor het feit dat de verzekeraar in verband met haar activiteiten alleen de beperkte rechtsbijstandverzekering van Module B Bedrijfsvoering & Incasso wilde aanbieden, als gevolg waarvan Melkexpress zich geconfronteerd zag met niet gedekte kosten van rechtsbijstand. Dat brengt mee dat ABN AMRO tegenover haar opdrachtgever Melkexpress niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot verwacht had mogen worden.
2.9
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis dient te word vernietigd. In overeenstemming met rov. 5.11 van het tussenarrest zal het hof, opnieuw rechtdoende, ABN AMRO veroordelen tot vergoeding aan Melkexpress van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In die procedure kunnen dan ook de door ABN AMRO in eerste aanleg gevoerde, maar niet behandelde verweren ter zake van (i) het ontbreken van causaal verband, (ii) eigen schuld en (iii) omvang van de schade aan de orde komen. Ook de vordering om aan Melkexpress terug te betalen al hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan ABN AMRO heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van restitutie, is als sequeel van de vernietiging van het bestreden vonnis toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij dient ABN AMRO te worden veroordeeld in de kosten van beide procedures (in appel 2 punten tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 april 2011 en opnieuw recht doende,
veroordeeld ABN AMRO om aan Melkexpress schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
veroordeelt ABN AMRO tot betaling van al hetgeen Melkexpress uit hoofde van het vernietigde vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 april 2011 aan haar heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van restitutie,
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van de beide instanties, in de eerste aanleg aan de zijde van Melkexpress begroot op € 262,- voor verschotten en op € 904,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, en in hoger beroep aan de zijde van Melkexpress begroot op € 649,- voor verschotten en op € 1.798,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, mr. M.W. Zandbergen en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 oktober 2014.