Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Lefier,
[geïntimeerde],
1.De verdere loop van het geding in hoger beroep
2.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Artikel 5: Verplichtingen verhuurder
Primair
3.De beoordeling in hoger beroep
grief Ibestrijdt Lefier het oordeel van de kantonrechter dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken genoegzaam is komen vast te staan dat reeds lange tijd sprake is van overlast ondervonden door [geïntimeerde] en afkomstig uit de omgeving van de woning, waarbij andere huurders van Lefier (mede) betrokken zijn.
Grief IIstelt aan de orde dat de inbreuk op zijn woongenot die [geïntimeerde] heeft ondervonden, een feitelijke inbreuk is geweest en derhalve niet als gebrek gekwalificeerd kan worden. Met
grief IIIwil Lefier ingang doen vinden dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat in het midden kan blijven of en in hoeverre ook sprake zou kunnen zijn van enige eigen schuld van [geïntimeerde]. Volgens
grief IVheeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de verstoring van het huurgenot nog steeds bestaat en dat Lefier ondanks haar inspanningen nog geen afdoende gevolg heeft gegeven aan haar verplichting op dit punt.
Grief Vbestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat een huurwoning als die van [geïntimeerde] kan worden aangemerkt als een zaak van een soort en de gevolgtrekking dat Lefier ter nakoming van de overeenkomst zelfs gehouden is andere woonruimte aan te bieden. Met
grief VIklaagt Lefier over het oordeel van de kantonrechter dat voor de nakoming van haar verplichting ongestoord huurgenot te verschaffen niet van belang is of [geïntimeerde] al dan niet ingeschreven staat of stond als woningzoekende en dat Lefier zonder meer gehouden is na te komen als verhuurster van vergelijkbare woningen. Volgens
grief VIIis de kantonrechter buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door niet de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] toe te wijzen, maar daaraan een geheel eigen invulling te geven. De door de kantonrechter uitgesproken veroordeling miskent dat de verplichting om een andere woning aan te bieden niet kan worden afgedwongen, betekent een ontoelaatbare inperking van de contractsvrijheid en houdt geen enkele rekening met de (on)mogelijkheid van Lefier om een andere woning aan te bieden, aldus
grief VIIIen de daarop gegeven toelichting.
Kamerstukken II, 1997/98, 26089, nr. 3, p. 14). Het gaat niet alleen om materiële eigenschappen van de gehuurde zaak, maar ook om iedere andere omstandigheid die eraan in de weg staat dat de huurder het verwachte genot van de zaak heeft. Voor wat betreft hinder of overlast door derden, moet worden onderscheiden tussen enerzijds de situatie dat de verhuurder zowel aan de overlast veroorzakende huurder als aan de overlast ondervindende huurder verhuurt, en anderzijds de situatie dat de verhuurder geen contractuele band heeft met de overlast veroorzakende personen. In het eerste geval levert het feit dat de verhuurder geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om tegen zijn overlast veroorzakende huurder op te treden een gebrek op jegens zijn overlast ondervindende huurder. Dit geval valt niet onder de uitzondering van art. 7:204 lid 3 BW. De huurder kan derhalve herstel van het gebrek vorderen (
Kamerstukken II, 1999/00, 26089, nr. 6, p. 6-9).
burnout, met veel rook en de geur van verbrand rubber tot gevolg.
mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
dinsdag 18 februari 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
advocaat van Lefieruiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden, de
aanvullingenop het procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de
advocaat van [geïntimeerde]alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de aanvullende processtukken over te leggen;
uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de zitting.