ECLI:NL:GHARL:2014:7438

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
200.151.107-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij grootouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], bij zijn grootouders aan de zijde van de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die de uithuisplaatsing had verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, met als argument dat [minderjarige] teruggeplaatst zou moeten worden bij haar, en dat er een plan van aanpak moest komen voor terugplaatsing.

Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter van 13 maart 2014, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders was verlengd. De moeder had in hoger beroep aangevoerd dat de grootouders niet neutraal waren en dat zij niet de juiste zorg voor [minderjarige] konden bieden. Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) heeft echter betoogd dat [minderjarige] bij de grootouders een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de moeder niet openstaat voor andere zienswijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2014 is [minderjarige] gehoord, die aangaf bij zijn grootouders te willen blijven wonen. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de problematiek tussen de ouders en de positieve ontwikkeling van [minderjarige] bij de grootouders. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat zijn ontwikkeling en veiligheid gewaarborgd blijven. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.107/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/152083/ JE RK 14-269)
beschikking van de familiekamer van 23 september 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolff, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 13 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juni 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover het betreft de toewijzing van het verzoek van BJZ om de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te verlengen, dan wel deze uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen, subsidiair de machtiging onder voorwaarden te verlengen namelijk dat BJZ een plan van aanpak opstelt om tot terugplaatsing naar moeder te komen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juli 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 4 juli 2014 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van
3 juli 2014;
- op 25 augustus 2014 een journaalbericht van 22 augustus 2014 van mr. Wolff met bijlagen.
2.4
Op 28 augustus 2014 is [minderjarige], geboren [in] 2000, verschenen en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden door het hof gehoord. De inhoud van dat verhoor is tijdens de mondelinge behandeling van 29 augustus 2014 kort samengevat - weergegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is met kennisgeving niet verschenen.
Namens BJZ zijn verschenen [A] en [B].
Voorts zijn de vader en de grootvader verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast. Na de scheiding van de ouders [in] 2007 is [minderjarige] aanvankelijk bij de moeder blijven wonen.
3.2
[minderjarige] staat sinds 30 maart 2009 onder toezicht van BJZ en verblijft sinds juni 2012 via een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders (vaderszijde). De termijnen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn steeds verlengd, laatstelijk tot 30 maart 2014.
3.3
BJZ heeft op 10 februari 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op
13 februari 2014, heeft BJZ verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar en de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg 24-uurs te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter zowel de termijn van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] als de machtiging van BJZ om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs, te weten bij grootouders, verlengd met ingang van 30 maart 2014 tot 30 maart 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat onderzocht moet worden of [minderjarige] teruggeplaatst kan worden bij haar. De moeder is van mening dat rondom haar ten onrechte een negatieve sfeer is ontstaan die niet is gebaseerd op feiten. Zij stelt aan alles wat de communicatie met de vader kan verbeteren te willen meewerken. De moeder heeft grote bezwaren tegen plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders, omdat deze in haar ogen verre van neutraal zijn. De moeder is er niet gerust op dat de grootouders [minderjarige] de benodigde zorg bieden. De moeder voelt zich niet serieus genomen door BJZ.
4.3
BJZ stelt dat [minderjarige] bij de grootouders een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder heeft een andere mening over wat goed is voor [minderjarige] dan BJZ. Er bestaan al langere tijd samenwerkingsproblemen tussen de moeder en de gezinsvoogden. De moeder staat niet open voor een andere zienswijze, aldus BJZ. In de visie van BJZ gaat de moeder voortdurend de strijd aan, stelt zij ter discussie wat er bij opa en oma gebeurt en bespreekt zij dit met [minderjarige]. De ervaring van BJZ in het contact met de moeder is dat zij niet wil/kan luisteren naar de wensen van [minderjarige]. [minderjarige] komt daardoor klem te zitten. BJZ overweegt het inzetten van een Eigen Kracht Conferentie voor [minderjarige].
4.4
De vader en de grootouders staan achter een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en willen dat [minderjarige] bij de grootouders blijft wonen.
4.5
[minderjarige] heeft tijdens het kinderverhoor aangegeven dat hij bij de grootouders wil blijven wonen.
4.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.7
De vader en de moeder zijn gescheiden toen [minderjarige] 7 jaar was. Sindsdien is er een heftige strijd tussen de ouders gaande en bestaan er zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De aanleiding voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling op 30 maart 2009 was - kort gezegd - dat [minderjarige] zichzelf de schuld gaf van de situatie tussen de ouders en veel piekerde over oplossingen ter beslechting van hun onderlinge strijd. Hij vertoonde internaliserend probleemgedrag. Zo was hij verdrietig, lusteloos en moe. Ook had de destijds nog maar
9 jaar oude [minderjarige] een laag zelfbeeld, had hij moeite om voor zichzelf op te komen en maakte hij moeilijk contact met leeftijdsgenoten. Na het uitspreken van de ondertoezicht-stelling is eerst geruime tijd geprobeerd om [minderjarige] thuis bij de moeder te ondersteunen. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. [minderjarige] liet steeds meer zorgelijk gedrag zien, werd steeds stiller en trok zich meer terug. Hij had last van slaapproblemen en kampte zelfs met depressieve gedachten/gevoelens. Daarnaast vertoonde hij geparentificeerd gedrag naar de moeder. Hij maakte zich zorgen om haar en troostte haar als zij verdrietig was waardoor hij zelf niet aan ontspanning toekwam en onvoldoende kind kon zijn. De moeder (h)erkende de (gedrags)problemen van [minderjarige] niet, althans onvoldoende en hulpverlening in de thuissituatie is daardoor niet van de grond gekomen. Zodoende is destijds besloten [minderjarige] uit huis te plaatsen.
[minderjarige] was 12 jaar toen hij in juni 2012 bij de grootouders ging wonen.
[minderjarige] is inmiddels 14 jaar en heeft de afgelopen twee jaar bij de grootouders een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De vader, de grootouders, de school, de pleegzorgwerker en de gezinsvoogd(en) bevestigen die ontwikkeling. [minderjarige] laat beter gedrag op school zien, is opgewekter en stelt zich meer open voor andere mensen. [minderjarige] zelf heeft bij de raadsheer-commissaris aangegeven dat het eerst even wennen was bij de grootouders, maar dat het daarna "van binnen" prettiger voelde.
De onderlinge strijd tussen de ouders duurt ondertussen onverminderd voort. Hetgeen de vader ter zitting naar voren heeft gebracht over de wijze waarop de ouders met de problemen die zich in het weekend voorafgaand aan de zitting hebben voorgedaan zijn omgegaan, bevestigt dat [minderjarige] nog immer de dupe wordt van deze strijd.
4.8
[minderjarige] had de periode voorafgaand aan de zitting van het hof weer extra last van spanningen als gevolg van de op handen zijnde rechtsza(a)k(en). Dit uitte zich met name in slecht slapen en piekeren. Ook was hij verkouden en had hij last van bloedneuzen. Daarom wilde hij het weekend voorafgaand aan de zitting van het hof niet naar de moeder toe. Hij had behoefte aan rust, aldus [minderjarige]. Hij heeft er echter moeite mee om dit soort onderwerpen eerlijk en persoonlijk met de moeder te bespreken. Het contact met de moeder levert [minderjarige] (nog steeds) geregeld spanningen op. Verder blijkt uit de stukken dat [minderjarige] duidelijke wensen heeft over het contact met de moeder en de wijze waarop hij daaraan invulling wil geven, maar dat hij het moeilijk vindt dit met de moeder te bespreken en dat de moeder onvoldoende oog lijkt te hebben voor die wensen. De moeizame verhouding tussen [minderjarige] en de moeder was ook al een van de redenen voor de uithuisplaatsing destijds.
4.9
Wat er ook zij van de aanvankelijke bedoeling van de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders zoals de moeder heeft aangevoerd, inmiddels is voldoende gebleken dat [minderjarige] goed bij hen gedijt. Dat is nu van doorslaggevend belang. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en gevoelige karakter heeft [minderjarige] positieve stimulering nodig van zijn opvoeders. Het hof is met BJZ van oordeel dat, anders dan de moeder, de grootouders [minderjarige] dit kunnen bieden. Ook krijgt [minderjarige] van de grootouders de ruimte om met zowel de vader als de moeder contact te hebben zonder dat zij één van de ouders diskwalificeren. Dat dit anders zou zijn is onvoldoende gesteld of gebleken. [minderjarige] voelt bij de grootouders dat hij van zijn beide ouders mag houden.
4.1
[minderjarige] zit thans in de moeilijke en kwetsbare, maar voor de identiteitsontwikkeling uiterst belangrijke fase van de puberteit. Een periode waarin emotionele en gedrags-problemen reeds daarom op de loer liggen. Gebleken is dat [minderjarige] extra gevoelig is op dit gebied. Daarom dient juist nu voorkomen te worden dat de problemen die eerder bij [minderjarige] speelden opnieuw ontstaan en dienen de spanningen die [minderjarige] ook thans nog ondervindt van de onderlinge strijd tussen de ouders tot het minimum te worden beperkt. Tegen die achtergrond acht het hof het in het belang van een gezonde ontwikkeling naar volwassenheid noodzakelijk dat [minderjarige] bij de grootouders blijft wonen, zodat de positieve ontwikkelingen die hij sinds de uithuisplaatsing heeft laten zien kunnen worden voortgezet.
Daarbij komt dat de wens van [minderjarige] om bij zijn grootouders te blijven wonen, niet alleen gezien zijn leeftijd, maar ook gezien de wijze waarop hij zijn mening onder woorden heeft gebracht en de indruk die hij overigens op de raadsheer-commissaris heeft gemaakt, serieus genomen dient te worden.
4.11
Het hof acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk, teneinde de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders te waarborgen. Alleen op die manier kan de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] worden veiliggesteld.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 13 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W. Foppen, I.A. Vermeulen en B.J. Voerman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 september 2014 in het bijzijn van de griffier.